De Amerikaanse P. en de Nieuw-Zeelandse S. hadden ieder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als ‘langdurig ingezetene van de EU’ aangevraagd en gekregen op een moment dat het in Nederland nog niet verplicht was het inburgeringsexamen te halen om zo’n verblijfsvergunning aan te vragen.

Toen hun respectievelijke gemeenten dreigden een boete op te leggen op grond van de Wet inburgering als zij niet alsnog het inburgeringsexamen zouden halen binnen een bepaalde termijn zijn zij daartegen in beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft dan prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie over de juiste uitlegging van de toepasselijke EU-wetgeving.

De Advocaat-Generaal concludeert dat P. en S. in ieder geval de bescherming van het EU-recht genieten. Hij adviseert het Hof dat integratiemaatregelen het leven van langdurig ingezetenen dienen te vergemakkelijken, maar dat het in ieder geval onevenredig is om langdurig ingezetenen te bestraffen voor het niet halen van het inburgeringsexamen. Hij stelt dat integratie om veel meer gaat dan het kunnen halen van een examen, en dat in aanmerking moet worden genomen dat langdurig ingezetenen al sterke banden hebben met de lidstaat waar zij wonen doordat zij er al langere tijd wonen en er een carrière en vriendenkring hebben opgebouwd.

Binnen enkele maanden zal het Hof beslissen of het het advies van de Advocaat-Generaal overneemt.

Bron: franssenadvocaten.nl