De inkomensgegevens voor het onderzoek komen uit de Inkomensstatistiek 2006–2014, die over alle inwoners van Nederland gegevens bevat. Voor de eerdere jaren is gebruik gemaakt van het Inkomenspanelonderzoek (IPO), bestaande uit een steekproef van circa 250 duizend mensen.
Vrouwen
Vrouwen die in de periode 2012–2014 scheidden moesten een koopkrachtverlies van bijna 25 procent incasseren. Bij mannen was dat 0,2 procent. Degenen die opnieuw gingen samenwonen, hadden meestal met een vooruitgang in koopkracht te maken. Mannen en vrouwen die na een scheiding alleen of met de kinderen woonden, verloren doorgaans aan koopkracht.
Kinderen
Bij paren zonder kinderen was de achteruitgang in koopkracht voor beide ex-partners bovengemiddeld groot. Dat komt doordat zij doorgaans meer werken en een hoger inkomen genieten dan (ex)stellen met kinderen, waar voorafgaand aan de scheiding het anderhalfverdienersmodel de boventoon voerde. Bij (ex)stellen met kinderen is het de vrouw die financieel het meest inlevert. Meestal gaan de kinderen bij de moeder wonen.
Economische zelfstandigheid
Anders dan bij mannen leveren economisch zelfstandige vrouwen die scheiden meer koopkracht in dan vrouwen die dat niet zijn. Wel staan zij er na een scheiding financieel beter voor dan niet-economisch zelfstandige gescheiden vrouwen, die relatief vaak onder de armoedegrens geraken. Dat geldt ook voor niet-economisch zelfstandige mannen, maar in duidelijk mindere mate.
Economische zelfstandigheid dempt de nadelige financiële gevolgen van een scheiding. Met de hoogconjunctuur in 2006 en 2007 en de sterk toegenomen economische zelfstandigheid van vrouwen in die jaren, kwamen zij bij een echtscheiding steeds minder vaak onder de armoedegrens terecht. Maar de eind 2008 ingezette economische crisis maakte hieraan een einde. Het risico op armoede bij een scheiding nam weer toe, bij mannen meer nog dan bij vrouwen.