De belangrijkste cijfers uit het zogeheten Centraal Economisch Plan kwamen anderhalve week geleden al naar buiten. Op de koopkracht geeft het CPB nu meer details.
Gemiddeld stijgt de koopkracht dit jaar met 1,2 procent, dankzij de lage inflatie en dalende pensioenpremies. Werkenden gaan er met een plus van 1,6 procent gemiddeld het meest op vooruit. Gepensioneerden zien hun koopkracht met 0,7 procent toenemen, maar dat is minder dan andere bevolkingsgroepen. Dat komt doordat de pensioenen maar beperkt gecorrigeerd worden voor de inflatie.
Volgend jaar is er – zoals het er nu voor staat – gemiddeld geen toename van de koopkracht. Werkenden gaan er dan nog wel 0,3 procent op vooruit, maar gepensioneerden verliezen 1,3 procent. Het kabinet zal in augustus – zoals elk jaar – bij het afronden van de Prinsjesdagstukken bekijken of voor bepaalde groepen maatregelen nodig zijn om hun koopkracht te versterken.
Het CPB heeft ook gekeken naar de vermogensrendementsheffing. In de huidige situatie wordt uitgegaan van een fictief rendement op vermogen (aandelen, spaargeld, obligaties) van 4 procent, waarover 30 procent belasting wordt geheven. Daardoor is er in feite sprake van een vermogensbelasting van 1,2 procent, ongeacht of het vermogen van mensen nou daadwerkelijk is gestegen of niet.
Het kabinet wil af van die heffing. In het nieuwe belastingstelsel moet volgens het kabinet voortaan het reële rendement op vermogen worden belast. Hoe is alleen nog niet duidelijk. Het CPB stelt dat het voordeel van de kabinetskeuze is is dat die uitgaat van het ‘draagkrachtprincipe’. Wie in een jaar veel heeft verdiend op zijn aandelen of spaarrekening betaalt daarover ook meer belasting. Nadeel is wel dat de opbrengst voor de schatkist moeilijker is te voorspellen. Als de beurs instort of de rente daalt erg, is er minder echt behaald rendement en zullen de belastinginkomsten daarover dus ook tegenvallen.