De Raad van State adviseert het kabinet de koppeling te heroverwegen tussen de verhoging van het minimumloon en die van de AOW. Een generieke verhoging van de AOW kost heel veel geld. Het kabinet moet zich de vraag stellen of de miljarden die zijn gemoeid met de generieke verhoging van de AOW niet beter kunnen worden gebruikt voor “verlichting van de financiële problematiek bij de meer kwetsbare groepen”, schrijft de Raad.
De flink gedaalde koopkracht rechtvaardigt een nieuwe afweging, schrijft de Raad van State in zijn advies over het kabinetsbesluit om het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 met 2,5 procent te verhogen. In de Voorjaarsnota is ook besloten deze verhoging in de AOW door te voeren. Het kabinet wilde deze koppeling aanvankelijk niet, maar werd daar door een motie in de Eerste Kamer toe gedwongen.
Sinds de aanvaarding van die motie is de “inflatieproblematiek fors toegenomen”, schrijft de Raad, vooral door de gestegen prijzen voor energie en voedsel. “Daardoor staat de koopkracht van vooral lage inkomens en lagere middeninkomens stevig onder druk.”
De doorwerking van de verhoging naar de AOW roept bij de Raad van State vragen op. Met de verhoging van het minimumloon wil het kabinet werken lonender maken en het bestaansminimum verstevigen. “Dit argument geldt echter niet voor AOW’ers”, zegt de Raad. De risico’s op armoede zijn in het algemeen bij AOW’ers het kleinst, voegt de RvS daaraan toe. “De vraag is dan ook waarom de bestaanszekerheid van alle AOW’ers zou moeten worden verbeterd, zeker nu de doorwerking naar de AOW aanzienlijke budgettaire consequenties heeft.”
De motivering van het kabinet om de verhoging van het minimumloon te koppelen aan die van de AOW, vindt de Raad niet overtuigend; verwijzing naar de in de senaat aangenomen motie vindt hij “ontoereikend”. De regering moet een zelfstandige afweging maken.