In het eerste kwartaal van 2009 bedroeg de groep nog 4,6 procent van het totaal, begin dit jaar was dat opgelopen tot 8 procent. De meest genoemde reden om niet te willen of kunnen werken is ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit speelt bij 2,9 procent van de mannen. Ook een opleiding of studie wordt veel als reden opgevoerd.
De afname van de arbeidsdeelname van mannen van 25 tot 45 jaar is al langer gaande, merkt het statistiekbureau op. In de jaren zeventig lag het percentage niet-actieven nog tussen 1 en de 3 procent. Het deel van de vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie dat niet meedoet op de arbeidsmarkt bedroeg rond 1970 nog meer dan 60 procent en liep in de jaren daarna terug tot minder dan 20 procent. In de laatste tien jaar is die afname evenwel tot stilstand gekomen.
Ziekte of arbeidsongeschiktheid als reden om niet te kunnen werken komt nog altijd vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, aldus het CBS. Bij de vrouwen nam dit percentage sinds 2009 zelfs toe van 3,8 naar 4,8 procent. Daartegenover staat een daling van het percentage vrouwen van 25 tot 45 jaar die niet willen werken vanwege de zorg voor gezin of huishouden (van 5,6 naar 3,7 procent). Mannen geven zorg zelden als reden om niet te werken.