De afgelopen 2 jaar is er in de EU onderhandeld over het voorstel tot wijziging van de coördinatieverordening. Het is de minister tijdens genoemde onderhandelingen niet gelukt om bij de herziening van de Verordening de Nederlandse bezwaren tegen regels en aanpassingen in het hoofdstuk over werkloosheid weg te nemen. Op 19 maart 2019 is er een voorlopig akkoord bereikt over de inhoud van de Verordening. Op 29 maart is er door de ambassadeurs gestemd en er is geen meerderheid bereikt voor het akkoord. Zes lidstaten, waaronder Nederland stemde tegen.
Inhoud voorlopig akkoord
In de Kamerbrief stipt de minister de naar zijn oordeel voor Nederland meest belangrijke onderwerpen van het voorlopig akkoord aan. Het betreft de onderstaande onderwerpen.
* Volgens het voorlopig akkoord moet een werkloze werknemer eerst één maand in Nederland hebben gewerkt voordat dit buitenlandse arbeidsverleden meetelt (de wachttijd). Als de werknemer vóór het verstrijken van die maand werkloos wordt, moet de uitkering worden aangevraagd in het voorlaatste werkland. Die uitkering mag vervolgens zes maanden naar het nieuwe woon-/werkland worden geëxporteerd. Het orgaan dat de export-uitkering betaalt mag de exporttermijn verlengen naar de volledige duur van de uitkering.
* Volgens het voorlopig akkoord maken mensen die in een andere lidstaat wonen dan waar zij werken alleen aanspraak op een uitkering uit het werkland als zij daar meer dan zes maanden hebben gewerkt (het werklandbeginsel). Bij werkzaamheden korter dan zes maanden moet de uitkering in het woonland worden aangevraagd.
* Volgens de huidige Verordening mag een werkloze werknemer zijn werkloosheidsuitkering drie maanden meenemen naar een andere lidstaat om daar naar werk te zoeken. Lidstaten mogen deze termijn verlengen naar zes maanden. Het voorlopig akkoord verlengt de basis exporttermijn naar zes maanden (de verlening van de exporttermijn). Dit betekent dat WW-gerechtigden hun WW-uitkering maximaal zes maanden mogen meenemen. De duur van de export zal uiteraard korter zijn als de duur van de uitkering korter is. In alle situaties geldt dat de lidstaat, die de uitkering betaalt, de exporttermijn mag verlengen tot de volledige uitkeringsduur.
Vanuit Nederlands perspectief draagt export van uitkeringen met een verplichte exporttermijn niet bij aan een snellere werkhervatting, zo schrijft de minister in de Kamerbrief. Aangezien de export grotendeels plaatsvindt naar landen met een lager inkomensniveau zullen uitkeringsgerechtigden namelijk onvoldoende prikkel ervaren om weer te gaan werken.