Twintig jaar geleden werkte nog ongeveer 20 procent van de mannen in de genoemde leeftijdscategorie, inmiddels is dit rond de 65 procent. Volgens het CPB komt dit voor een deel door veranderd overheidsbeleid, bijvoorbeeld het afschaffen van de VUT- en prepensioenregelingen. Ook de stijging van het gemiddelde opleidingsniveau en de levensverwachting speelt een rol.
De rekenmeesters bij de belangrijke adviseur van het kabinet denken dat de arbeidsdeelname van ouderen nog verder kan groeien. Dat komt onder meer omdat opeenvolgende generaties steeds hoger opgeleid zijn. Het sterk stijgende opleidingsniveau gaat ook samen met langer doorstuderen. Daardoor doen jongeren de laatste tijd juist wat minder mee aan het arbeidsproces. Vooral in de leeftijd tot 25 jaar volgen ze steeds vaker nog onderwijs.
Het CPB constateert verder dat de verschillen in arbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen fors kleiner zijn geworden. Van alle vrouwen is nu zo’n 65 procent actief op de arbeidsmarkt, dat was 55 procent. Vooral de middelbaar- en hogeropgeleide moeders met jonge kinderen stoppen niet langer met hun baan, maar blijven doorwerken. Jonge mannen werken daarnaast wat minder vaak dan vroeger, vooral de laagopgeleiden en alleenstaanden.
Dit laatste komt waarschijnlijk doordat de vraag naar hun vaardigheden daalt, stelt het CPB op basis van internationaal onderzoek. Ook bij de verschillen in arbeidsparticipatie is de verwachting dat de ontwikkeling nog niet klaar is, omdat het opleidingsniveau van vrouwen relatief snel stijgt en vooral bij vrouwen geldt dat hogeropgeleiden vaker werken dan lageropgeleiden.