Bijna 8,9 miljoen mensen hadden in het eerste kwartaal betaald werk en het overgrote deel is tevreden met het aantal uren dat zij werken (84 procent). 9 procent geeft aan meer uren te willen werken, ongeacht de vraag of zij hiervoor ook beschikbaar zijn, en 7 procent wil minder uren werken, ook als dat gevolgen heeft voor de verdiensten.
Het CBS houdt bij of deeltijdwerkers meer uren zouden willen werken om het zogeheten onderbenutte arbeidspotentieel te kunnen bepalen. Het gaat dan om diegenen die meer willen werken en ook direct beschikbaar zijn (zie ook het nieuwsbericht Minder deeltijders die meer uren zouden willen werken).
In dit geval is niet gekeken naar beschikbaarheid, maar zijn alle werkenden meegeteld die aangeven meer uren te willen werken. Sinds begin 2015 is deze groep steeds verder geslonken, terwijl het aantal werkenden die minder uren willen werken vanaf begin 2013 juist is gegroeid.
Vrouwen willen vaker minder uren werken dan mannen
Vrouwen geven iets vaker aan minder uren te willen werken dan mannen, zowel bij voltijders (35 uur of meer) als bij deeltijders. Dit verschil is het grootst bij de voltijdswerkenden. Van alle vrouwen die in het eerste kwartaal van 2019 voltijds werkten, wil 14 procent minder uren werken. Bij de mannen is dat 8 procent. Verder is het aandeel dat minder uren wil werken onder de voltijders groter dan onder de deeltijders, namelijk 9 en 5 procent.
Zelfstandigen willen vaker minder werken dan werknemers
Ook tussen zelfstandigen en werknemers is er een verschil wat betreft de wens om minder uren te werken. Van de zelfstandigen gaf in het eerste kwartaal 10 procent aan minder te willen werken, tegen 7 procent van de werknemers met een vaste arbeidsrelatie en 6 procent van de werknemers met een flexibele arbeidsrelatie.
Bekeken naar opleiding is het aandeel dat minder uren wil werken in het eerste kwartaal van 2019 het grootst onder de werkenden die hoog zijn opgeleid (9 procent). Van de laagopgeleide werkenden wil 5 procent minder uren werken.