Mensen met middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zouden zich meer moeten laten omscholen of bijscholen. Werkende en werkzoekende mbo’ers kunnen daarmee een goede positie op de arbeidsmarkt houden, en zo in de samenleving.
Dat is de opvatting van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Zij roepen mbo’ers op zich ‘een leven lang’ te ontwikkelen. Leren stopt niet na het behalen van een diploma, stellen zij in het rapport De kracht van praktijkleren in het mbo. De eerste exemplaren waren voor onderwijsminister Ingrid van Engelshoven en minister Wouter Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Het onderwijs en de bedrijven, verenigd in de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), presenteren in het rapport een reeks voorstellen zodat mbo’ers zich kunnen blijven ontwikkelen. Het is vooral de bedoeling in de praktijk verder te leren.
Ruim 3,5 miljoen mensen, 40 procent van de Nederlandse beroepsbevolking, heeft een diploma op mbo-niveau. Zij doen echter minder aan om- en bijscholing dan hogeropgeleiden. Een half miljoen jongeren volgt een mbo-opleiding.
“We hebben al die mensen hard nodig op de arbeidsmarkt”, aldus SBB. De voorstellen zijn ook bedoeld voor zogenoemde kwetsbare groepen, zoals slecht opgeleide mensen met een WW-uitkering of personen in de bijstand.