Ruim twee miljoen werkenden en werkzoekenden in Nederland hebben maximaal een vmbo- of mbo 1-diploma gehaald. Een flink deel van hen heeft het moeilijk op de arbeidsmarkt. Het risico op werkloosheid is voor hen anderhalf keer zo hoog als gemiddeld en zij hebben vaker dan anderen onzeker, laagbetaald werk.
Laagopgeleiden zagen hun uurloon, gecorrigeerd voor inflatie, tussen 1990 en 2005 vrijwel gelijk blijven, op 17 euro bruto. Dat van hoogopgeleiden steeg tegelijkertijd van 24 naar 31 euro bruto. Na 2005 nam het loonverschil niet verder toe, maar waren de laagopgeleiden wel meer de klos bij de opkomst van flexcontracten en andere onzekere baantjes.
De planbureaus hebben doorgerekend dat de kloof tussen de opleidingsniveaus komende jaren verder uitdijt. Ook in de werkloosheidsramingen is dat te zien, en hierdoor neemt ook de armoede onder de laagopgeleiden toe. In 2025 zit volgens het opgestelde basisscenario 8,2 procent van de laagopgeleiden zonder werk, tegen 5,9 procent in 2009. De werkloosheid onder middelbaar en hoogopgeleiden stijgt tegelijkertijd van 2,9 naar 3,3 procent.
De overheid kan nog wel maatregelen nemen om het toenemen van de verschillen te voorkomen, staat in het rapport. Ze kan bijvoorbeeld het minimumloon minder sterk laten stijgen om zo de vraag van werkgevers naar laagopgeleiden te stimuleren. Ook kan ze scholing van laagopgeleiden bevorderen, zodat die gemakkelijker de stap naar een wat beter betaalde positie kunnen maken. Een andere optie is het afsplitsen van laaggeschoolde taken uit hooggeschoold werk te stimuleren, zodat er meer banen voor laagopgeleiden ontstaan, aldus het CPB en het SCP.