Het is niet de taak van de bestuursrechter om met een collectieve oplossing te komen voor de problemen rondom de beslistermijnen van de Belastingdienst over de terugbetalingen aan ouders die slachtoffer zijn van de toeslagenaffaire. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meldt woensdag dat er “bewust onrealistische beslistermijnen” zijn opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen, maar dat alleen de wetgever dit kan oplossen door bijvoorbeeld de wet aan te passen.
In de wet staan de termijnen waarbinnen de Belastingdienst een besluit moet nemen, maar deze worden structureel niet gehaald. “De wetgever heeft met de te korte beslistermijnen iets beloofd wat in de praktijk niet kan worden waargemaakt”, aldus de Raad van State. Dit heeft weer geleid tot vele procedures van ouders bij rechtbanken.
De rechtbank Midden-Nederland besloot eerder dit jaar dat Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) standaard tot 1 juli 2024 de tijd krijgt om zaken af te wikkelen. De Rotterdamse rechtbank oordeelde niet lang daarna dat de termijn van twaalf weken juist gehandhaafd moest blijven om zo de Belastingdienst een prikkel te geven sneller te besluiten.
De Raad van State meldt nu dat het belangrijk is dat er eenduidigheid komt in de zaken die lopen bij de rechtbanken. Zo wordt de Belastingdienst opgedragen om zes weken na een uitspraak van een rechter een beslissing te nemen over het recht van ouders op compensatie.
Hierbij wil de Raad van State wel opmerken dat dit geen oplossing biedt voor de uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst. “De termijnen in de Wet hersteloperatie toeslagen zullen ook in de toekomst niet worden gehaald en de hersteloperatie komt onder druk te staan door het instellen van talloze beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.” Maar het ligt “niet op de weg” van de bestuursrechter om het probleem dat “de wetgever heeft gecreëerd op te lossen”.