Bij gedwongen uithuisplaatsingen van kinderen wordt het feitenonderzoek dat hieraan voorafgaat vaak niet zorgvuldig gedaan, concludeert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) na onderzoek. De inspectie onderzocht 45 uithuisplaatsingen verspreid over het land, die vorig jaar hebben plaatsgevonden. In geen enkel geval was het voorafgaande onderzoek volledig op orde.

Zo geven medewerkers in de jeugdbescherming niet genoeg mondelinge en schriftelijke onderbouwing aan ouders en kinderen waarom een uithuisplaatsing nodig is. “Zij moeten beter betrokken worden bij de besluitvorming. Hoewel raadsonderzoekers en jeugdbeschermers dit anders ervaren, vindt een belangrijk deel van de ouders dat onvoldoende naar hen is geluisterd en dat onvoldoende de tijd is genomen hen te leren kennen”, aldus de IGJ.

Ongeveer de helft van de ouders en kinderen voelt zich niet serieus genomen of begrepen. De inspectiedienst stelt ook vast dat gezinnen beter geïnformeerd moeten worden over hun rechten en plichten en de klachtenprocedure.

Het gaat om dossiers van de Raad voor de Kinderbescherming en van gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming. Zij kunnen bij de kinderrechter een aanvraag voor een gedwongen uithuisplaatsing indienen. Vorig jaar waren er 3301 van zulke uithuisplaatsingen. De inspectie benadrukt dat niet gesteld kan worden dat het in al deze gevallen niet goed is gegaan.

De IGJ stelt ook vast dat de jeugdbescherming is versnipperd, waardoor gezinnen te maken krijgen met verschillende professionals met verschillende verantwoordelijkheden. “Die versnippering is funest voor het opbouwen van een samenwerkingsrelatie van professionals met een gezin. Ook hebben zij weinig tijd om een band met een gezin op te bouwen”, aldus de inspectie.