De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) onderzocht na een echtscheiding of er reden was om het kind onder toezicht te stellen en heeft advies uitgebracht over de vraag wie van beide ouders het beste met het gezag over het kind zou kunnen worden belast. De rechter had hierom gevraagd. Uiteindelijk is het gezag aan de vader toegekend.
De moeder van het kind is daarna een procedure tegen de Staat begonnen. Zij heeft daarin onder meer het standpunt ingenomen dat de RvdK onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar, omdat de onderzoeken naar de geschiktheid van de vader als opvoeder niet voldoende zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank vond dat de onderzoeken van de RvdK voldoende zorgvuldig zijn geweest. Het gerechtshof oordeelde anders en vond dat de RvdK diepgaander onderzoek had kunnen doen en daarom onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft in zijn oordeel betrokken dat de moeder veel zorgen heeft over de situatie van het kind bij de vader.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het hof om twee redenen vernietigd. De eerste is dat de Raad voor de Kinderbescherming moet onderzoeken wat in het belang is van het kind en niet tot taak heeft om onafhankelijk daarvan de belangen van de ouders – zoals de bezorgdheid van de moeder – af te wegen. De tweede reden is dat het hof onvoldoende in het oog heeft gehouden dat de Raad voor de Kinderbescherming de nodige vrijheid heeft om te bepalen hoe onderzoek wordt gedaan en wat daarover wordt gerapporteerd. De zaak moet nu opnieuw worden behandeld en beoordeeld door een ander gerechtshof.
Reactie Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming is tevreden met de uitspraak. Onderzoeken van de RvdK richten zich op wat voor de ontwikkeling van het kind nodig is en zetten het kind centraal. De RvdK voert daarbij onafhankelijk onderzoek uit waarbij sprake is van maatwerk. Geen enkel onderzoek, geen enkel kind is hetzelfde.