Minder onder toezicht geplaatste kinderen, minder gezagsbeëindigende uitspraken, minder uithuisplaatsingen, minder onderzoeken naar schoolverzuim. Werpen de gemeentelijke voornemens om meer te doen aan vroegsignalering en preventie vruchten af?

Het is verleidelijk om in het eerste jaar van de gedecentraliseerde jeugdzorg op basis van verschillende bronnen te stellen dat het overal in het land relatief beter gaat met kinderen. Annette Roeters, algemeen directeur van de Raad voor de Kinderbescherming, wil vooralsnog niet zo ver gaan. Aan de hand van de recente cijfers van de Raad voor de Kinderbescherming is het te voorbarig om steekhoudend duiding te geven aan de effecten, vindt ze.

Regionale verschillen

De gestage daling van de instroom bij de Raad zien we al sinds 2012’, nuanceert ze. ‘Die komt niet exclusief voort uit de stelselwijziging. Wel zien we regionale verschillen. Het aantal gezag- en omgangszaken waarin ons advies wordt gevraagd – de zogenoemde “vechtscheidingen” – is bijvoorbeeld in veel gemeenten stijgende.’

‘Voor wat het op dit moment waard is’ wil Roeters voorzichtig wel wat kwijt over de lokale verschillen die de Raad ziet. ‘Kale cijfers zeggen weinig. Ze spreken pas als je in gesprek gaat met een gemeente. Wat je wel kunt zeggen is dat de vier grote steden voorop gaan in de daling. Zij hebben geanticipeerd op de stelselwijziging, eerder regie genomen en meer deskundigheid ontwikkeld. Als ik ‘m plat sla: hoe beter de sociale wijkteams functioneren, hoe beter dat uitpakt voor kinderen. Minder meldingen in een gemeente zou ook kunnen betekenen dat er hier en daar aangemodderd wordt. Die signalen bereiken ons ook. Krijgt ieder kind op het juiste moment adequate hulp? Daar zijn wij nog niet gerust op.’

Ploeteren

Ze is niet verbaasd dat er soms flink ‘geploeterd’ wordt: ‘Niet alle mensen in de sociale wijkteams hebben ervaring met jeugdbescherming. Heb je kijk op wat een jongere vermag, welk gedrag jongeren in de knel kunnen vertonen en welke vragen je kunt stellen aan jezelf en hem of haar? Dat is niet alleen een kwestie van opleidingsniveau en kennis, maar vooral ook van competenties: hoe blijf je meester van het probleem?’