De Radboud Universiteit Nijmegen heeft in opdracht van het WODC onderzoek verricht naar de spanningen tussen het jeugdbeschermingsrecht en het vreemdelingenrecht bij minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aan dit onderzoek meegewerkt. Het onderzoeksrapport laat onder andere zien dat de RvdK en andere betrokken instanties worstelen met het onderscheid tussen wel of geen ondertoezichtstelling (ots). Voor een kind zonder verblijfsrecht kan dit het verschil betekenen tussen wel of geen verblijfsvergunning. Dit onderscheid is ongewenst. Het ontbreken van een verblijfsstatus en/of een dreigende uitzetting kan, in samenhang met andere problematiek, een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormen. De RvdK vindt dat kinderen niet in onzekerheid moeten leven en dat hun perspectief steeds duidelijk moet zijn.
De spanning bleek bijvoorbeeld uit de gebeurtenissen rond de Armeense kinderen Howick en Lili, die in 2018 dreigden te worden uitgezet naar Armenië. Het onderzoek van de Universiteit richtte zich op knelpunten tussen beide rechtsgebieden, zowel op het niveau van wet- en regelgeving als in de uitvoeringspraktijk. De onderzoekers geven ook mogelijke oplossingen aan voor de knelpunten.
De RvdK komt op voor elk kind dat in Nederland verblijft van wie de ontwikkeling en opvoeding gevaar loopt (jeugdbeschermingsrecht). Dat geldt dus ook voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Wanneer het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouders de verantwoordelijkheid niet (meer) naar behoren kunnen of willen vervullen, ook niet met steun van het sociale netwerk en hulpverlening, zal de RvdK een ondertoezichtstelling (ots) bij de rechter verzoeken. Een ots kan van grote invloed zijn op de vreemdelingrechtelijke positie van kinderen. Het beleidskader kinderbeschermingsmaatregelen regelt namelijk dat een ots een verblijfsvergunning kan opleveren als aan een aantal eisen wordt voldaan. Als ouders meewerken aan hulpverlening dan zal er geen ots worden verzocht maar vrijwillige hulp worden ingezet. Beroep op het beleidskader is dan niet mogelijk. De RvdK blijft bij zijn taak en zal dit niet laten meewegen in het wel of niet verzoeken van ots.
Uit het rapport komt naar voren dat dit onderscheid tussen wel en geen ots willekeurig en ongewenst is. Sinds de afschaffing van de discretionaire bevoegdheid zijn er geen vreemdelingrechtelijke oplossingsmogelijkheden voor schrijnende situaties. Dat geldt ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die onder de voogdij staan van een gecertificeerde instelling en waarbij sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij kunnen niet onder toezicht worden gesteld en komen ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op basis van het beleidskader kinderbeschermingsmaatregelen.
Uitgangspunt bij het jeugdbeschermingsrecht is dat de beoordeling van het belang van het kind los moet staan van de vreemdelingrechtelijke situatie van het kind. Maar het ontbreken van een verblijfsstatus en/of de dreigende uitzetting kan samen met andere problematiek een ernstige ontwikkelingsbedreiging opleveren. Zolang er geen structurele oplossing komt, is de kans groot dat deze blijft bestaan. De RvdK vindt dat kinderen niet in onzekerheid moeten leven en dat hun perspectief, of dat nu in Nederland of ergens anders is, steeds duidelijk moet zijn. Om tot duurzame perspectieven voor kinderen in een vreemdelingenprocedure te komen is afstemming en overleg tussen de diverse uitvoeringsorganisaties van Justitie en Veiligheid nodig. Om die reden zijn RvdK, IND en DT&V een samenwerkingsverband (SKIV) aangegaan met als doel om het belang van het kind voldoende mee te nemen, recht te doen aan de positie van kinderen in het vreemdelingenproces en te zorgen dat dit proces voor kinderen transparant is.