De Wet inburgering 2021 (Wi2021) heeft als doel inburgeraars zo snel mogelijk te laten meedoen in de maatschappij, liefst via betaald werk. De overheid blijft hameren op de combinatie van taal en participatie. Maar voordat een inburgeraar begint met werken is enige kennis van de Nederlandse taal essentieel. Dat meldt Guido Le Noble, vakredacteur Inburgering van Wolters Kluwer Schulinck.
In theorie klopt het: werken helpt bij inburgering. Daarbij moet je bezig zijn met de taal. Maar in de praktijk pakt het anders uit. Dat is niet verwonderlijk. Veel inburgeringsplichtigen beheersen het Nederlands niet aan het begin van hun inburgeringstraject. Werkgevers staan niet te springen om mensen die de Nederlandse taal niet beheersen. Inburgeraars kun je dan ook pas een combinatie van taal en werk aanbieden als ze verder zijn gevorderd in hun taaltraject. Dat betekent dat ze met werk kunnen beginnen in het tweede of derde jaar van hun inburgeringsperiode. Als het al een beetje meezit.
Daarnaast kunnen gemeenten niet elke inburgeraar pushen om bij een werkgever te gaan werken, want daarvoor moet de inburgeraar ook onder de Participatiewet vallen.
De ambities van de overheid op het gebied van inburgeren zijn dus groot, maar gemeenten kunnen ze niet waarmaken.
De Wi2021 heeft als doel inburgeraars zo snel mogelijk te laten meedoen in de maatschappij, liefst via betaald werk. Uit de jaarlijkse monitor van Kennisplatform Inclusief Samenleven in samenwerking met Divosa blijkt dat ruim driekwart van de gemeenten (78 procent) aangeeft dat zij instrumenten uit de Participatiewet voor de arbeidstoeleiding van bijstandsgerechtigden kunnen inzetten voor inburgeringsplichtige statushouders, maar dat dit nog niet op grote schaal lijkt te gebeuren.