Veel gecertificeerde instellingen (GI) kampen met een personeelstekort. Om te zorgen voor voldoende beschikbare jeugdwerkers, kopen gemeenten daarom meerdere GI’s tegelijk in. Gevolg hiervan is dat er zoveel GI’s actief zijn in de jeugdzorg, dat raadsonderzoekers niet meer weten welke GI deelneemt en welke niet. Hierdoor adviseren zij onbedoeld GI’s die geen plek of personeel hebben en komen kinderen onbedoeld op een wachtlijst. Dit tot grote ontevredenheid van de rechtbank, die een haalbaar advies verwacht van raadsonderzoekers. ‘Een weeffout van de Jeugdwet’, noemt Barbara Gussenhoven, gebiedsmanager van Zeeland, Midden- en West-Brabant en Rotterdam deze impasse. ‘Een dilemma dat de RvdK alleen niet kan oplossen, maar wel onder de aandacht moet brengen.’

Tot vier jaar geleden waren er slechts drie soorten GI’s in Nederland: Een GI voor de algemene doelgroep (bijvoorbeeld Jeugbescherming Brabant), de William Schrikker Groep voor licht-verstandelijk beperkten en het Leger Des Heils voor kansarme gezinnen. Deze GI’s waren aangewezen door de overheid. De nieuwe Jeugdwet (2015) verplaatste de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van GI’s naar gemeenten en opende tegelijkertijd de markt voor nieuwe zorgaanbieders. Conculega’s veranderden in concurrenten en bij veel GI’s ontstond een personeelstekort. ‘Het jeugdzorglandschap is sindsdien enorm versnipperd,’ legt Barbara uit. ‘Overal melden zich nieuwe zorgaanbieders, die gemeenten los van elkaar inkopen. In plaats van een landelijk aanbod is nu sprake van een regionaal aanbod, dat onnavolgbaar is geworden.’

Er is een onnavolgbaar aanbod van zorgaanbieders ontstaan

Botsing
Binnen deze context kon een probleem ontstaan dat nu pas zichtbaar wordt: de botsing tussen de Rechtbank, RvdK, GI’s en gemeenten over de benoeming van de GI die de opgelegde maatregel gaat uitvoeren. Raadsonderzoekers zijn tot op heden verplicht om in hun rapport een GI bij naam noemen. GI’s zijn op hun beurt verplicht om elke aanvraag te accepteren. Als een GI geen plek heeft, dan vraagt die aan de RvdK om een andere GI te kiezen. En daar gaat het volgens Barbara mis: ‘Raadsonderzoekers hebben geen overzicht van deelnemende GI’s. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor beschikbare GI’s en jeugdwerkers in de regio. Tegelijkertijd moeten rechters erop kunnen vertrouwen dat raadsonderzoekers de beste optie adviseren. Eigenlijk zouden GI’s meer moeten samenwerken met gemeenten, maar door de marktwerking van de Jeugdwet lopen sommige onderhandelingen stuk op uurtarieven en afspraken.’

Noodklok
Niet alleen de RvdK maakt zich zorgen. Onlangs nog luidden ook kinderrechters uit Zeeland en Breda de noodklok over de gevolgen van deze kwestie voor kinderen. Maar volgens Barbara kan de RvdK dit probleem niet oplossen: ‘We zijn geen marktmeester maar een onafhankelijk adviesorgaan. Bovendien vallen we onder het gezag van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Alleen de politiek kan deze weeffout in de Jeugdwet veranderen. Kan de RvdK dan helemaal niets doen? Volgens mij wel. Samen met gemeenten en GI’s onderzoek ik of raadsonderzoekers voortaan alleen de GI-functionaliteit kunnen adviseren. Ze noemen de GI dan niet meer bij naam, maar adviseren alleen de maatregel en een GI in de regio. Overvolle GI’s hoeven dan geen zaken meer aan te nemen en kunnen onderling afstemmen wie de maatregel gaat uitvoeren.’

Als we het probleem focussen wordt het beter zichtbaar

Focus
In regio Zeeland hebben wethouders dit initiatief onlangs opgenomen in een pilot. In plaats van te concurreren werken de GI’s daar nu samen. Ze overleggen wie plek en capaciteit heeft, delen de verantwoordelijkheid en staan zo samen sterker. Barbara is hoopvol: ‘Dit initiatief lost het probleem niet op, maar brengt wel focus aan. Sinds de invoering van de Jeugdwet is de jeugdzorg verspreid. Niemand heeft op dit moment overzicht en daardoor vallen zwakke plekken niet op. Als we het probleem focussen, dan wordt het zichtbaar en kunnen we het beter aanpakken.’