De verdeling van het gemeentefonds sluit door onder andere de decentralisaties in het sociaal domein niet meer aan bij de huidige tijd en is bovendien in de afgelopen twintig jaar ingewikkeld en ondoorzichtig geworden. Daarom wordt vanaf 1 januari 2023 een compleet herzien verdeelmodel gebruikt. Het doel van de herziene verdeling is een stabiel verdeelmodel dat zo goed mogelijk aansluit bij de kosten van gemeenten. Het model is geen eindstation en zal continu onderhoud vragen.
Het huidige model stamt grotendeels uit 1997. Sindsdien is er veel veranderd in de kosten van gemeenten, waaronder de decentralisaties in het sociaal domein. Als gevolg hiervan zitten er allerlei achterhaalde aannames in het huidige model waardoor de verdeling van de middelen en de kostenontwikkeling van gemeenten steeds meer uit elkaar zijn gaan lopen.
Het onderzoek naar de nieuwe verdeling is in maart 2019 gestart en van begin af aan is samen met de VNG en gemeenten opgetrokken. Het onderzoek is begeleid door een stuurgroep en begeleidende commissies (BZK, Financiën, VNG, individuele gemeenten, ROB, vakdepartementen). Er zijn ruim 100 bijeenkomsten geweest variërend van voorlichtingsbijeenkomsten met bestuurders en ambtenaren, klankbordgroepen met de VNG en bijeenkomsten met de bestuurlijke kopgroep van gemeenten. Met dit nieuwe verdeelmodel wordt ook tegemoet gekomen aan de motie Veldman/ Wolbert in de Tweede Kamer die om een eenvoudiger systeem verzochten.
Ingroeipad van 3 jaar
Op basis van het advies van de ROB en de VNG en de reacties van gemeenten hebben de fondsbeheerders besloten het ingroeipad – het pad waarmee gemeenten naar de nieuwe verdeling ingroeien – te beperken tot 3 jaar. Eind 2025 wordt de invoering van het nieuwe model geëvalueerd. Verder worden de effecten per gemeente van de invoering van het nieuwe model het eerste jaar beperkt tot € 7,50 per inwoner (in plaats van de gebruikelijke € 15) en voor 2024 en 2025 tot € 15 per inwoner. Het totale effect per gemeente komt daarmee op maximaal plus of min € 37,50 per inwoner per gemeente over 3 jaar.
Financiële inpasbaarheid
Voor de periode 2023-2025 is voor gemeenten en provincies samen € 3 miljard extra beschikbaar bovenop de stand Miljoenennota 2022 als gevolg van de extra middelen uit het coalitieakkoord, voor het extra accres (het gemeente- en provinciefonds bewegen mee met de rijksuitgaven) en het schrappen van de oploop van de opschalingskorting voor deze kabinetsperiode. De eerste berekeningen op basis van de reeksen in het coalitieakkoord (accres en opschalingskorting) tonen aan dat geen enkele gemeente er in de periode 2022-2025 financieel op achteruit zal gaan bij invoering van het nieuwe model. Dit naast de andere middelen uit het coalitieakkoord die nog ter beschikking van gemeenten komen, zoals de uitvoeringskosten van klimaat en middelen voor de jeugdzorg.
Sociaal domein en toekomstbestendigheid
Het model is gebaseerd op gegevens uit 2017 en sindsdien zijn er veel ontwikkelingen in het sociaal domein geweest. Voor de jaren 2017 en 2019 blijkt het nieuwe model de kosten goed te volgen. Op dit moment vindt de analyse voor 2020 plaats. Deze zal eind april zijn voltooid. Deze analyse zal jaarlijks plaatsvinden en indien nodig zal het model naar bevind van zaken worden aangepast.
Leefwereld versus systemenwereld: financiële draagkracht van gemeenten
Het is van belang dat gemeenten met een beperkte financiële draagkracht en een lage sociaal economische status voldoende weerbaar zijn en blijven. Hierbij wordt ook gekeken naar de uitwerking van het coalitieakkoord voor deze gemeenten. Voor deze gemeenten komt er voor de periode tot en met 2025 een aangepast ingroeipad. Aangezien pas na de Voorjaarsnota besluitvorming de definitieve doorwerking van het coalitieakkoord bekend is en dan tevens de analyse van het sociaal domein 2020 is afgerond, zullen deze gemeenten in mei bekend worden gemaakt.
Onderzoeksagenda
De ROB en VNG zien een verbetering in het nieuwe model ten opzichte van het huidige model, maar benadrukken dat verder onderzoek en continu onderhoud nodig is. De ROB, de VNG en gemeenten zullen nauw betrokken blijven bij de uitvoering van de door de ROB voorgestelde onderzoeksagenda. Er zal naast een begeleidingscommissie per onderzoek een stuurgroep worden ingesteld met daarin de ROB, de VNG en vertegenwoordigers van gemeenten.