Vanaf 2 april, volgende week dinsdag, moeten uit Oekraïne gevluchte mensen uit een derde land Nederland echt verlaten. Het ministerie van Justitie houdt vast aan die datum. Die geldt echter niet voor derdelanders van wie de rechter in hun zaak heeft bepaald dat ze dezelfde bescherming moeten krijgen als Oekraïners die in Nederland worden opgevangen.
Een woordvoerder van het ministerie zegt desgevraagd dat zij voor derdelanders inderdaad vasthouden aan 2 april. Alleen als de vluchtelingen gelijk kregen van de rechtbank, mogen ze voorlopig blijven.
De Raad van State oordeelde eerder dit jaar dat derdelanders vanaf 4 maart geen recht meer hebben op verblijf. De ontheemden, veelal mensen die in Oekraïne studeerden, kregen vervolgens nog 28 dagen om Nederland te verlaten.
Rechtbanken in Den Haag, Rotterdam, Zwolle en Utrecht hebben in de afgelopen dagen geoordeeld dat derdelanders inderdaad geen recht op bescherming meer hebben. Maar de rechtbanken in Haarlem, Roermond en Den Bosch bepaalden juist dat de derdelanders in Nederland mogen blijven zolang dat geldt voor Oekraïners.
Omdat de rechtbanken elkaar tegenspreken, komen de zaken uiteindelijk waarschijnlijk terecht bij de Raad van State, de hoogste bestuursrechter. De Raad van State wil alle zaken samen behandelen, omdat ze over dezelfde vraag gaan. Tot nu toe is alleen het beroep van asielstaatssecretaris Eric van der Burg tegen de Roermondse uitspraak binnengekomen. Van de afgewezen derdelanders is nog geen beroep binnen. Daarom kan de Raad van State ook nog niet opdragen dat de derdelanders in afwachting van een uitspraak in Nederland mogen blijven.
De derdelanders woonden met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne toen Rusland dat land binnenviel. Ze vluchtten naar Nederland en kregen dezelfde bescherming als Oekraïners. Ze mochten hier wonen, werken en studeren en kregen leefgeld.