Wanneer gezinnen gedwongen uit huis worden gezet, voldoet de overheid niet altijd aan haar mensenrechtelijke en kinderrechtelijke verplichtingen. Hierdoor worden de waardigheid, welzijn en ontwikkeling van volwassen en kinderen geschaad. Dit constateren de Nationale ombudsman en Kinderombudsman na een gezamenlijk onderzoek. Zij hebben hun bevindingen gepubliceerd en per brief gedeeld met Minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en gemeenten in Nederland. Ook doen zij aanbevelingen om de situatie te verbeteren.
Met regelmaat ontvangen de ombudsmannen klachten en signalen van ouders, kinderen en betrokken professionals over huisuitzettingen van gezinnen. Zij zijn daarom vorig jaar een onderzoek gestart naar de verplichtingen van de overheid en de knelpunten die gezinnen hierbij ervaren in de praktijk.
Dakloos ondanks verbod
Het recht op behoorlijke huisvesting is een fundamenteel mensenrecht. Toch kunnen gezinnen uiteindelijk uit huis worden gezet vanwege huurachterstand, overlast of (drugs)criminaliteit. Als dit gebeurt, moet er wel aan mensen- en kinderrechtelijke verplichten worden voldaan. Zo is het verboden dat gezinnen dakloos worden door een huisuitzetting. Ook moeten het welzijn en de ontwikkeling van kinderen tijdens het proces beschermd worden. De overheid heeft de plicht om ervoor te zorgen dat er aan deze rechten voldaan wordt. Toch concluderen de ombudsmannen dat dit niet altijd gebeurt. Nationale ombudsman Reinier van Zutphen: “Ik zie dat er mensen dakloos dreigen te raken nadat ze hun huis uit zijn gezet en zelf verantwoordelijk worden geacht om nieuwe huisvesting te vinden. Als er wel hulp komt van gemeenten, belanden gezinnen vaak langdurig in allerlei tijdelijke woonoplossingen. Dan wordt hun leven overleven en kunnen zij niet aan hun toekomst werken. Deze mensen ervaren enorm veel stress en zijn dan feitelijk dakloos. De overheid realiseert zich dit onvoldoende en voldoet daarmee niet aan haar zorgplicht.”
Verplichtingen onvoldoende verankerd in regelgeving
De ombudsmannen concluderen dat rechten en verplichtingen uit internationale verdragen onvoldoende verankerd zijn in regelgeving en beleid. Er is nog te veel afhankelijk van lokale kennis, keuzes in beleid en de inzet van individuele gemeenteambtenaren en hulpverleners. De ombudsmannen noemen dit onwenselijk en wijzen erop dat deze vrijblijvendheid kan leiden tot willekeur, ongelijkheid en uitsluiting. Volgens Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer zijn kinderen bij huisuitzettingen onzichtbaar. Kalverboer: “Er wordt nooit met kinderen gepraat, ze krijgen geen ondersteuning en ze worden niet voorbereid op wat de toekomst gaat brengen. Juist voor kinderen is de impact van huisuitzettingen enorm. We weten hoe belangrijk het is voor kinderen om in een stabiele en veilige omgeving op te groeien. Zij zouden dus extra goed beschermd moeten worden.”
Extra stappen op goede weg
De ombudsmannen zien ook dat er al wel stappen in de goede richting worden gezet. In de afgelopen jaren is ingezet op vroegsignalering van betaalachterstanden waardoor huisuitzettingen kunnen worden voorkomen. Tijdens de coronacrisis was er een huisuitzettingsverbod. Reinier van Zutphen: “Vroegsignalering helpt, maar is slechts een deel van de puzzel. De Kinderombudsman en ik roepen Minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dan ook op om extra stappen te zetten. Er moet op basis van een mensen- en kinderrechtentoets nieuw beleid en wetgeving komen waarbij de impact op sociale grondrechten centraal staat. Dit zal onder andere moeten leiden tot de verplichting van gemeenten om te zorgen voor behoorlijke alternatieve huisvesting en tot beleid voor gemeenten en woningcorporaties dat voorschrijft hoe je ouders en kinderen goed betrekt en informeert rondom en tijdens een huisuitzetting. Huisuitzettingen zullen altijd een nare ervaring zijn, maar de overheid speelt een cruciale rol bij het borgen van de toekomst van deze gezinnen.”