Er zijn te grote verschillen in de moeite die gemeenten doen om burgers met financiële problemen te bereiken. Dit constateert de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen in zijn rapport ‘Hoe eerder, hoe beter’, over vroegsignalering van schulden door gemeenten. “Iedere burger in Nederland, ongeacht in welke gemeente hij of zij woont, verdient het om bereikt en geholpen te worden bij dreigende problematische schulden”, aldus de ombudsman.
Vijf jaar. Zo lang duurt het gemiddeld voordat iemand met schulden zelf bij zijn of haar gemeente aanklopt voor hulp. Tegen die tijd is de schuld vaak opgelopen tot gemiddeld €40.000 per persoon, met in veel gevallen wel vijftien schuldeisers.
Gemeenten zijn daarom verplicht om inwoners met schulden proactief hulp aan te bieden. Vanuit de aanpak ‘vroegsignalering’ geven vastelastenpartners – zoals verhuurders, zorgverzekeraars of energiebedrijven – betalingsachterstanden van een klant door aan diens gemeente. Zo komt iemand met dreigende schulden al na een paar maanden in beeld.
Inzet verschilt per gemeente
De inspanningen die gemeenten verrichten om mensen met dreigende schulden te bereiken, lopen uiteen. De ene gemeente stuurt alleen een brief. Terwijl een andere gemeente in een vergelijkbare situatie iemand aanschrijft, belt én op huisbezoek gaat. Het kabinet heeft vroegsignalering door gemeenten verplicht gesteld, maar er zijn geen richtlijnen meegegeven waar deze aanpak aan moet voldoen. Het verschil in aanpak heeft ook te maken met het budget en de mankracht die de gemeente beschikbaar stelt.
Niet alle burgers worden bereikt
Gemeenten hebben moeite om in contact te komen met alle burgers die zij willen helpen. Op dit moment wordt één op de vier burgers via vroegsignalering bereikt. Een aanbeveling van de ombudsman aan gemeenten is om hun communicatie beter aan te sluiten bij de leefwereld van de burger. En zo de kans op het krijgen van contact te vergroten.
De ombudsman roept op met name te investeren in persoonlijk contact. Reinier van Zutphen: “Vroegsignalering biedt gemeenten de mogelijkheid om écht in gesprek te gaan met burgers en te luisteren naar hun verhaal. Zo kunnen ze de hulp bieden waar zoveel huishoudens behoefte aan hebben. Dat doe je niet via een brief of e-mail, maar aan de keukentafel.”
Beter zicht op welke aanpak werkt
Het monitoren en evalueren van vroegsignalering staat in de kinderschoenen. Er is te weinig informatie beschikbaar waarmee gemeenten hun aanpak goed kunnen evalueren. Dit komt mede doordat niet duidelijk is wat ‘goede’ vroegsignalering is. De ombudsman ziet hier een taak weggelegd voor de minister voor Armoedebeleid. Hij roept de minister op om samen met gemeenten en vastelastenpartners, minimumvereisten voor de aanpak van vroegsignalering af te spreken.
Reinier van Zutphen: “Of je goede hulp krijgt bij het voorkomen van en omgaan met schulden, hangt nu te veel af van je toevallige woonplaats. Dat is niet uit te leggen. Vroegsignalering moet beter. En we hebben gezien dat het ook beter kan.”