Het lukt gemeenten steeds vaker om op tijd te beginnen met de inburgering van statushouders. Dat neemt niet weg dat ze nog steeds vaak te laat zijn, schrijft demissionair minister Karien van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) in een brief aan de Tweede Kamer. Gemeenten noemen onder meer als reden dat er een tekort is aan docenten en dat het niet altijd makkelijk is om contact op te nemen met de nieuwkomers.
Sinds de nieuwe inburgeringswet in 2022 in is gegaan, zijn gemeenten medeverantwoordelijk voor de inburgering. Daarvoor moesten nieuwkomers veel zelf regelen en dat leidde tot problemen. Maar ook de invoering van de nieuwe wet verliep allesbehalve vlekkeloos.
Het idee is dat gemeenten binnen tien weken een persoonlijk plan maken met een statushouder, het zogeheten Plan Inburgering en Participatie (PIP). Die termijn wordt vaak niet gehaald. Van de lichting statushouders van januari dit jaar werd 37 procent binnen tien weken geholpen. Dat is wel een verbetering vergeleken met de lichting van maart 2022. Toen had 12 procent binnen de afgesproken tijd een persoonlijk inburgeringsplan.
“Ik ben blij dat de cijfers een positieve ontwikkeling laten zien”, zegt Van Gennip. “Maar deze ontwikkeling moet zich wel voortzetten.” Ze is hierover in gesprek met gemeenten en werkt aan plannen om te integratie sneller te laten verlopen.
De bewindsvrouw wil onder meer dat gemeenten meer contactgegevens krijgen van de nieuwkomers en bekijkt of dat niet schuurt met privacywetgeving. Ook wil ze er voor zorgen dat het beoordelen van buitenlandse diploma’s sneller verloopt. Bovendien zoekt ze naar manieren om het docententekort te verkleinen. Zo overweegt de minister om meer online opleidingen aan te bieden.