Als een bijstandsontvanger niet meewerkt aan re-integratie naar betaald werk en een college kan kiezen uit twee verschillende soorten maatregelen, dan mag zij kiezen voor de zwaardere, maar hoeft dat niet. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 1 maart 2021 bepaald.
Twee soorten maatregelen bij niet nakomen verplichtingen
Als je bijstand ontvangt, heb je bepaalde verplichtingen. Een belangrijke verplichting is meewerken aan re-integratie, bijvoorbeeld door deel te nemen aan werkervarings- en scholingsactiviteiten die een gemeente aanbiedt en die kunnen bijdragen aan het vinden van betaald werk. Daardoor kunnen bijstandsontvangers de bijstand verlaten. Als iemand niet of niet voldoende meewerkt en hem dat te verwijten is, moeten maatregelen worden opgelegd. Zo’n maatregel bestaat meestal uit een verlaging van de maandelijkse bijstandsuitkering of uit het geheel niet betalen van de uitkering.
Voor het opleggen van deze maatregel zijn twee wettelijke regelingen opgenomen in de Participatiewet. Volgens de ene regeling moet het college van burgemeester en wethouders een maatregel opleggen uit een gemeentelijke verordening. In die verordening heeft de gemeenteraad de verplichtingen omschreven en daarbij vermeld welke maatregel geldt als iemand deze verplichting niet nakomt. De omschrijving van de verplichting en de hoogte van de maatregel kunnen dus per gemeente verschillen.
De andere regeling komt voort uit de invoering van de Participatiewet in 2015. Er is toen in de wet een aantal standaard re-integratieverplichtingen opgenomen, de zogenoemde geharmoniseerde verplichtingen. Daaraan zijn ook standaardmaatregelen verbonden, zogenoemde uniforme maatregelen. Deze verplichtingen en maatregelen moeten door alle gemeenten op dezelfde manier worden toegepast. De maatregelen variëren van minstens één maand geheel geen uitkering tot drie maanden geen uitkering. Deze uniforme maatregelen zijn vrijwel altijd zwaarder dan die uit de gemeentelijke verordening.
Zelfde gedrag, andere maatregel
In deze zaak ging het om een man die vele malen niet verschenen was op een eerste oproep om deel te nemen aan het re-integratie traject WerkLoont van de gemeente Rotterdam. De eerste drie keer had het college de lichtere maatregelen uit de gemeentelijke verordening opgelegd. De eerste keer werd de bijstand één maand verlaagd met 30%, de tweede en de derde keer kreeg de man vanwege herhaling één maand helemaal geen uitkering. Bij de vierde keer paste het college voor hetzelfde gedrag een uniforme maatregel toe en kreeg de man drie maanden helemaal geen uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college bij de eerste keren dat de man niet verscheen ook al de zwaardere uniforme maatregelen op had mogen leggen, maar dat het college niet verplicht was dat te doen. Het college mocht dus voor de lichtere maatregel uit de gemeentelijke verordening kiezen.
Eindoordeel
Toch krijgt het college niet geheel gelijk. Bij de tweede keer dat de man niet verscheen, had hij zich vooraf ziekgemeld. Het college twijfelde of betrokkene wel echt ziek was, maar vroeg hem niet om dat te onderbouwen. Het is dan onzorgvuldig en niet goed gemotiveerd om er van uit te gaan dat het betrokkene te verwijten valt dat hij niet was verschenen. Daarom mocht de tweede maatregel niet opgelegd worden. Bij de vierde, uniforme maatregel was het college uitgegaan van herhaling, dat wil zeggen dat eerder een uniforme maatregel was opgelegd. Maar dat was niet het geval omdat er een maatregel uit de gemeentelijke verordening was opgelegd. Daarom wordt de vierde maatregel verlaagd naar één maand geen uitkering. De eerste maatregel blijft staan. Over de derde geeft de Centrale Raad van Beroep geen oordeel, omdat daartegen geen hoger beroep was ingesteld.
De uitkomst is dat betrokkene wegens het een paar keer niet verschijnen op de oproep één maand 30% gekort wordt op zijn bijstand en twee maanden helemaal geen bijstand ontvangt. Daarnaast moet het college Rotterdam de man drie maanden bijstand die eerder niet was uitbetaald, nabetalen met wettelijke rente.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht. Het oordeel in deze zaak is een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraak dan ook geen hoger beroep instellen.
Uitspraak
Bron: Rechtspraak.nl