Het onbenut arbeidspotentieel is in het tweede kwartaal van dit jaar gezakt tot op het niveau van midden 2019, heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) becijferd. Daarmee is de toename van vorig jaar, toen de coronacrisis toesloeg, ongedaan gemaakt. Ongeveer 1 miljoen mensen zouden kunnen werken, maar doen dat niet.
Het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit drie groepen mensen tussen de 15 en 75 jaar. Het gaat om parttimers die meer uren willen werken, werklozen, die geen betaald werk hebben en direct aan de slag kunnen, en semiwerklozen. Die laatste groep bestaat uit mensen die geen betaald werk hebben, maar niet recent naar werk hebben gezocht of niet direct beschikbaar zijn om aan de slag te gaan. Veelal gaat het dan om mensen die een opleiding volgen, ziek zijn, voor een gezin zorgen of vrijwilligerswerk doen.
De drie groepen zijn ruwweg even groot. Het aantal werklozen bedroeg in het tweede kwartaal 306.000 en van semiwerklozen waren er 381.000. Ten slotte waren er 354.000 deeltijdwerkers die meer uren willen werken.
Jongeren zijn in het onbenut arbeidspotentieel oververtegenwoordigd. Ongeveer een derde van de 1 miljoen is onder de 25 jaar. Dat is grotendeels te verklaren door de aantallen scholieren en studenten die meetellen voor deze groep.