Wat gaat er mis?
Het rapport noemt als kritiekpunten op de samenwerking tussen gemeentes en scholen een aantal zaken. Zo wordt genoemd dat bij het nemen van jeugdhulpbesluiten de expertise van de school niet goed wordt meegenomen. Omgekeerd geven scholen aan niet te beschikken over voldoende kennis van mogelijke jeugdproblematiek, zeker als het om meervoudige complexe problemen gaat. De scheidslijn tussen onderwijs (zorgplicht) en jeugdhulp (jeugdhulpplicht) wordt als onduidelijk ervaren. Het eerder toepassen van jeugdhulp zou blijkens het rapport in bepaalde gevallen meer omvangrijke hulpverlening kunnen voorkomen. Door tijdig ingrijpen zou dan bijvoorbeeld kunnen worden tegengegaan dat kinderen onnodig thuis komen te zitten of naar het speciaal onderwijs moeten. Organisatorisch is er verder sprake van wachtlijsten bij jeugdhulp in het algemeen en jeugd-ggz in het bijzonder en zou het “jeugdhulppotje” soms eenvoudigweg leeg zijn. Zowel de ouders als de kinderen geven tot slot aan dat zij zich onvoldoende geïnformeerd voelen over het hulpaanbod.
Zorgplicht en jeugdhulpplicht
Passend onderwijs brengt met zich mee dat scholen een zorgplicht hebben. Zij moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dat nodig hebben. Uit rechtspraak blijkt dat het moet gaan om ondersteuning bij problemen die zich overwegend voordoen bij het behalen van onderwijsdoelen. Zo valt hulp bij het beter leren rekenen of huiswerkbegeleiding onder de zorgplicht van de school. De gemeente is aan zet als een jeugdige (daarnaast) ondersteuning nodig heeft op andere terreinen. Zo zal sociale vaardigheidstraining vaak jeugdhulp betreffen. Problemen op dit gebied beperken zich immers meestal niet tot de schoolsituatie. Gemeentes hebben een jeugdhulpplicht als er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hulp die in die gevallen noodzakelijk is om een jeugdige gezond en veilig te laten opgroeien, te laten groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren kan jeugdhulp betreffen.
de jeugdhulpplicht houdt niet op te bestaan als er wachtlijsten zijn of als budgetten krap zijn
De scheiding tussen zorgplicht en jeugdhulpplicht lijkt in eerste instantie duidelijk. Toch merkt het rapport naar mijn mening terecht op dat het in een concreet geval lastig kan zijn om te bepalen tot hoe ver de zorgplicht reikt en waar de jeugdhulpplicht begint. Wat wel duidelijk is, is dat de jeugdhulpplicht van de gemeente niet ophoudt op het moment dat er wachtlijsten zijn of als budgetten krap zijn. De jeugdhulpplicht van gemeentes brengt immers met zich mee dat noodzakelijk bevonden jeugdhulp geboden moet worden. Kan een wachtlijst vanwege de aard of ernst van de problematiek niet worden afgewacht, dan moet er vanuit de gemeente (tijdelijk) een alternatieve oplossing komen. Dergelijke knelpunten zouden dus niet uit het onderzoek naar voren mogen komen.
Samenwerking tussen onderwijs en gemeente
Als ik het rapport zo lees valt er denk ik veel winst te behalen bij het eerder of structureel betrekken van de gemeente bij leerlingen waarbij de zorgen mogelijk verder reiken dan alleen de leerprestaties. Zowel vanuit de Jeugdwet als vanuit de onderwijs(gerelateerde) wetten wordt aangestuurd op samenwerking over en weer. Beide kaders schrijven voor dat in individuele gevallen, waarin zorgplicht en jeugdhulpplicht samenkomen, zo nodig contact tussen de school en de gemeente plaats moet vinden. Ik vraag mij af of deze mogelijkheid momenteel wel optimaal wordt benut. Gaan gemeentes en scholen daadwerkelijk samen met ouders om de tafel om alle zorgen in kaart te brengen en afgestemde ondersteuning te bieden? Gemeentes zijn daartoe op grond van de Jeugdwet in ieder geval verplicht als overleg nodig is om te bepalen welke jeugdhulp er moet worden ingezet. Dat is ook het geval als ouders en/of jeugdigen niet willen dat overleg tussen school en gemeente plaatsvindt. Zij kunnen dit overleg niet met een beroep op privacy tegenhouden.
Tevens bestaat er een verplichte algemene overlegstructuur tussen de samenwerkingsverbanden en de gemeente. Middels zogenaamde OOGOs moeten gemeentes en samenwerkingsverbanden proberen hun plannen voorzover zij hetzelfde terrein beslaan, op elkaar af te stemmen. Effectieve samenwerking moet worden nagestreefd. Vanuit de gemeentes bezien moet in deze overleggen onder andere de samenwerking bij de uitvoering van zowel preventie als jeugdhulp met het onderwijs centraal staan. Daar waar het gaat om preventie lijkt mij dat deze overlegstructuur ruimte kan bieden om met het samenwerkingsverband af te stemmen hoe ouders en leerlingen (en leerkrachten) structureel geïnformeerd zouden kunnen worden over het hulpaanbod van de gemeente.
Opvallend is tot slot dat in het rapport van de kinderombudsman vanuit het onderwijs wordt aangegeven dat, als het komt tot het inzetten van jeugdhulp, er weinig gebruik wordt gemaakt van de expertise van de school. Uit de toelichting op de Jeugdwet blijkt namelijk dat bij het instellen van de OOGO-plicht nu juist heeft meegespeeld dat de expertise van de school belangrijk is bij het inzetten van jeugdhulp.
Extra aanbeveling
Resumerend zouden een aantal van de in het rapport genoemde knelpunten in de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp niet nodig hoeven zijn. Nader onderzoek naar de oorzaak van deze knelpunten in een systeem dat aansluiting en samenwerking beoogt lijkt mij dan ook, in aanvulling op de aanbevelingen van de kinderombudsman, geen overbodige luxe.