Zeker met het oog op de komende wijzigingen in de Participatiewet in Balans vraag ik mij af of de schoolverlatersnorm in deze tijd nog wel gewenst is.
Schoolverlatersnorm
Wat houdt de schoolverlatersnorm in?
Om de norm te verlagen op grond van artikel 28 Participatiewet moet er zijn voldaan aan 2 eisen:
- Belanghebbende moet recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding hebben beëindigd
- Voor het onderwijs of de beroepsopleiding moet aanspraak hebben bestaan op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos.
En als dat zo is, dan mag het college de norm gedurende 6 maanden na het tijdstip van het beëindigen van het onderwijs of de beroepsopleiding lager vaststellen.
Het betreft hier een kan-bepaling. Dit betekent dat het een bevoegdheid is van het college om de norm bij schoolverlaters lager toe te passen. Wanneer het college gebruik wil maken van deze bevoegdheid moet er een belangenafweging worden gemaakt op grond van het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Waarom heeft de wetgever dit artikel opgenomen in de wet?
Het artikel bestaat al vanaf 1 januari 1993. De wetgever heeft de schoolverlaterskorting toen ingevoerd in de Algemene bijstandswet (Abw) en in het Besluit landelijke normering. Zie Stb. 1992, 240 en Stb. 1992, 516. Dit als onderdeel van een geïntegreerde aanpak van werkloosheid onder schoolverlaters. Voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar werd voorzien in een afzonderlijk uitkeringsregime. De uitkering is afgestemd op het niveau van de budgetten voor levensonderhoud van de Wet op de studiefinanciering (WSF) gedurende het eerste half jaar van de werkloosheid. Zie TK 1990/91, 22 163, nr. 3, pagina 1.
De achterliggende gedacht van de wetgever was dat de bijstandsuitkering vaak aanmerkelijk hoger was dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Tijdens de studie heeft belanghebbende de uitgaven afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering. En als de studie is beëindigd nemen de noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe op het moment dat de schoolverlater een bijstandsuitkering aanvraagt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie speelt hierbij geen rol. Voor meer informatie raadpleeg de kennisbank Schulinck Participatiewet. Zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54 (Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs).
Op 1 januari 2004 is het artikel opgenomen in de Wet werk en bijstand (WWB) en daarna per 1 januari 2015 in de Participatiewet.
Heeft de schoolverlatersnorm nog bestaansrecht?
Heeft de schoolverlatersnorm nog bestaansrecht?
De vraag is of het doel van de wetgever met het artikel in deze tijd nog steeds geldt. Of dat het een idee is om dit artikel te schrappen uit de Participatiewet. En zo ja, dan kan de wetgever dit wellicht ook meenemen in de wijzigingen van de Participatiewet in Balans.
Het argument van de aanpak tegen werkloosheid onder schoolverlaters lijkt in deze tijd niet op te gaan. De arbeidsmarkt is goed en er zijn genoeg banen voor schoolverlaters.
Het tweede argument dat de noodzakelijke bestaanskosten niet toenemen op het moment dat de studie is beëindigd is weinig steekhoudend. De noodzakelijke bestaanskosten zijn voor iedereen – ook voor studenten – erg hoog. Het is niet voor niks dat ook studenten in aanmerking komen voor energietoeslag. En de boodschappen zijn ook niet goedkoper voor een student dan een niet- student. Kijken we naar woonlasten dan geldt dat argument ook niet meer wat mij betreft. Een gemiddelde huurprijs van een kamer in een studentenstad kost al gauw € 790,-. In Amsterdam betaalt een student al bijna € 1000,- per maand voor een kamer. Hoe de schoolverlatersnormen zich verhouden tot de gewone bijstandsnormen, daar ga ik hieronder nader op in.
Norm studiefinanciering versus bijstandsuitkering
Nu de schoolverlatersnorm is gekoppeld aan de bedragen die gelden bij aanspraak op studiefinanciering of een tegemoetkoming zoals bedoel in hoofdstuk 4 Wtos worden die bedragen hier genoemd naast de bijstandsnorm en de kostendelersnorm.
|
|
|
|
|
|
|
|
Thuiswonende student | Uitwonende student | Bijstandsnorm alleenstaande 21+ incl. vt. | Kostendelersnorm 3-persoonshuishouden 21+ incl. vt. |
||||
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoger onderwijs |
906,11 | 1094,12 | 1345,45 | 822,90 | |||
|
|
|
|
|
|
|
|
Beroeps- onderwijs |
636,18 | 898,48 | 1345,45 | 822,90 | |||
|
|
|
|
|
|
|
|
Iemand die studiefinanciering ontvangt en een bijbaan heeft gaat er met een bijstandsuitkering al snel op achteruit in inkomen.
De uitwonende student zal met deze normbedragen amper de huur kunnen betalen en houdt in het gunstigste geval na betaling van de huur zo’n € 300,- per maand over voor boodschappen en andere zaken, denk aan zorgpremie, hobby’s, sporten.
Maar hoe zit het dan met de thuiswonende student? In dat geval is te verdedigen dat een verlaagde norm gewenst is door het ontbreken van woonlasten. Maar daar is toch al een artikel voor? Klopt, dat is artikel 27 Participatiewet, de verlaging van de norm gelet op de woonsituatie. En in het geval de student met zijn ouders in de woning woont, dan zal de kostendelersnorm gelden en is het bedrag al lager dan de ‘studentennorm’.
Hoe laag mag de verlaagde schoolverlatersnorm zijn?
Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak blijkt dat het toepassen van de schoolverlaterskorting er niet toe mag leiden dat het bedrag aan bijstand dat een belanghebbende per maand ontvangt, lager is dan de norm die een belanghebbende als student op grond van de normbedragen op grond van de WSF 2000 en hoofdstuk 4 van de Wtos ontvangt. Zie Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 54 en nr. 13, p. 165-166 en CRvB 7-8-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2415. In deze zaak van de CRvB was een verlaging van 10% niet toegestaan, omdat dit niet aansloot bij de noodzakelijke bestaanskosten van belanghebbende.
En in CRvB 10-3-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:624 met noot van mr. Lance Op den Camp is geoordeeld dat als ondergrens van de verlaging op grond van artikel 28 Participatiewet geldt het bedrag voor levensonderhoud van artikel 3.18 Wsf 2000, vermeerderd met het bedrag van de reisvoorziening in de rentedragende studielening. Leuk detail dit betrof dezelfde belanghebbende en dezelfde gemeente als in de uitspraak uit 2018.
Als de kosten van het reisproduct nog worden opgeteld bij de norm dan is er weinig verschil meer tot aan de ‘normale’ bijstandsnorm. Op dit moment zit het reisproduct in de studiefinanciering, maar bij een vergoeding voor studie in het buitenland betaalt DUO een vergoeding van € 109,04 per maand. Zie: Studentenreisproduct – DUO. En als een student ten onrechte gebruik maakt van een reisproduct dan is de boete € 371,96 per maand. Zie: Ov-boete – DUO. Dus zo bezien valt er dan weinig meer te verlagen op grond van artikel 28 Participatiewet.
Conclusie
Mijn conclusie is dat artikel 28 Participatiewet naar mijn mening geen doel meer heeft.
Kortom, wetgever bekijk eens of het schrappen van artikel 28 Participatiewet een idee is binnen de wijzigingen van de Participatiewet in Balans.