Door de wijzigingen in het planschaderecht rijst de vraag of een verzoek om vergoeding van planschade (of nadeelcompensatie) na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de huidige planschaderegeling uit de Wet ruimtelijke ordening (het ‘oude’ recht), of aan de hand van de regeling voor nadeelcompensatie uit titel 4.5 van de Awb in combinatie met afdeling 15.1 van de Omgevingswet. Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet. Hierbij geldt de volgende hoofdregel:
De Wet ruimtelijke ordening blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar ná de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als vóór inwerkingtreding van die wet de schade is veroorzaakt door een onherroepelijk besluit omtrent een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan of het van kracht worden van een bestemmingsplan, beheersverordening, wijzigingsplan of uitwerkingsplan.
Bij het bepalen van de peildatum voor de termijn van vijf jaar, wordt een onderscheid gemaakt tussen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan. Bij het bestemmingsplan is dit het moment waarop het besluit van kracht wordt. Bij de omgevingsvergunning gaat het daarentegen om het onherroepelijk worden van het besluit. Als het oude recht van toepassing is op een verzoek om schadevergoeding, dan blijft dit bovendien van toepassing totdat het besluit op het verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Een uitzondering is dat als een procedure om een schadeveroorzakend besluit te nemen is gestart vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet en is afgerond ná inwerkingtreding daarvan, de termijn van vijf jaar pas start op het moment dat het schadeveroorzakende besluit is vastgesteld c.q. van kracht is geworden (in plaats van op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet). Hiermee wordt voorkomen dat benadeelden minder dan vijf jaar de tijd krijgen om een verzoek om schadevergoeding in te dienen. Het oude recht zal dus nog vele jaren na inwerkingtreding van de Omgevingswet relevant zal blijven voor het afhandelen van planschadeverzoeken.
Dan de schadebegroting. Zoals in onze vorige blog werd uitgelegd, wordt de schade onder de nieuwe wet bepaald door de feitelijke situatie en niet meer aan de hand van een maximale invulling van het oude en het nieuwe planologische regime, zoals nu het geval is onder de Wro. Het vaststellen van de omvang van de schade sluit hiermee aan op de wijzigingen die daadwerkelijk in de fysieke leefomgeving worden aangebracht en vergroot de inzichtelijkheid voor de burger. Dit roept in het kader van de schadebegroting de vraag op of hiermee de WOZ-waarden van de betrokken objecten een grotere rol zullen gaan spelen. Onder het huidige recht zijn de WOZ-waarden op grond van vaste jurisprudentie in de meeste gevallen niet van belang omdat bij het vaststellen van de WOZ-waarde niet, zoals bij het maken van een planologische vergelijking, gekeken wordt naar de maximale invulling van het planologische regime, maar vooral de feitelijke situatie bepalend is. Nu onder de Omgevingswet ook uitgegaan zal moeten worden van de feitelijke situatie, ligt het voor de hand dat de WOZ-waarden een grotere rol zullen gaan spelen bij de schadebegroting, maar er zijn ook stemmen die dit tegenspreken.
Interessant is nog wat de Afdeling Advisering van de Raad van State over schadebegroting heeft opgemerkt en dan met name over de wijze waarop bij de berekening van de waarde van de onroerende zaak rekening kan worden gehouden met het effect van waardevermindering door schaduwschade. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal de indirecte schade in de vorm van waardevermindering geleidelijk ontstaan en in stappen toenemen, van de eerste publicatie van een beleidsdocument tot de uitvoering van het project. Wanneer de feitelijke situatie direct vóór en direct na de vergunningverlening of de uitvoering worden vergeleken ter bepaling van de schade, zou dat betekenen dat de eerdere waardevermindering buiten beschouwing blijft. Dat lijkt niet redelijk en is waarschijnlijk niet de bedoeling. De regering reageerde op de vragen van de Raad van State hierover met de mededeling dat de schade wordt vergoed op basis van activiteiten die daadwerkelijk worden verricht en niet op basis van plannen. Tussentijdse waardeschommelingen worden niet bij de vaststelling van de schade betrokken. Het omgevingsplan is maar één van de factoren die van invloed zijn op de waarde van een onroerende zaak en in de regel zal de schade zich pas manifesteren als een activiteit op grond van het omgevingsplan daadwerkelijk wordt vergund of verricht.
Meer weten over Planschade?
Tijdens de opleiding ‘Planschade nu en onder de Omgevingswet’ worden eerst de basisregels van het huidige planschaderecht uit de Wro uitgelegd. Daarbij komen onderwerpen aan bod als de aanvraag, het verschil tussen directe en indirecte schade en tussen vermogens- en inkomensschade, de planologische vergelijking (wat wordt daarin wel meegenomen en wat niet?), voorzienbaarheid, het normaal maatschappelijk risico en de planschadetaxatie. Hierbij wordt tevens de nodige actuele jurisprudentie op het terrein van het planschaderecht behandeld. U kunt daarbij denken aan jurisprudentiële ontwikkelingen met betrekking tot het normaal maatschappelijk risico, het leerstuk van actieve- en passieve risicoaanvaarding etc. Op deze wijze is uw kennis inzake het planschaderecht weer helemaal up-to-date en kunt u deze toepassen op concrete casussen in de praktijk. Vervolgens wordt de planschaderegeling onder de Omgevingswet uiteengezet. Tijdens de training worden deze en andere belangrijke wijzigingen die de Omgevingswet met zich meebrengt voor het planschaderecht c.q. de planschadepraktijk besproken, zodat u goed voorbereid bent op de Omgevingswet.