Welke gemeente is verantwoordelijk voor de hulp in de zin van de Wmo 2015 aan een cliënt als deze niet feitelijk verblijft op de plek waar hij/zij in ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP). Deze vraag komt in verschillende varianten regelmatig binnen via onze helpdesk. Stel iemand staat nog in gemeente A ingeschreven maar verblijft feitelijk in een Wlz-instelling in gemeente B. Of de situatie waarbij iemand, langdurig, inwoont bij iemand anders maar zich nooit op dat adres heeft ingeschreven. En dan hebben we ook nog de jeugdige die eigenlijk de ouder met gezag volgt volgens het Burgerlijk Wetboek (BW). Welke gemeente is dan aan zet?
In deze opinie zal ik mij beperken tot de voorzieningen in het kader van de zelfredzaamheid en participatie. Beschermd wonen en opvang laat ik hier buiten beschouwing.
De wet
Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 Wmo 2015). Het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie (artikel 2.3.5 Wmo 2015). De term ’ingezetene’ is niet verder uitgewerkt in de wet. De Memorie van Toelichting biedt ook niet veel meer duidelijkheid. Daar wordt gesproken over de gemeente waar iemand woont. Maar de term ‘wonen’ wordt ook niet verder ingevuld. Uit de Memorie van Toelichting volgt ook deze passage: ‘de regering hecht eraan te benadrukken dat de gemeente waar de betrokkene zich inschrijft in het GBA (lees BRP, red.), op basis van dit wetsvoorstel gehouden is eventueel noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning te verlenen.’ Echter volgens de Wet BRP is ook voor het BRP de feitelijke situatie leidend. Als de feitelijke verblijfplaats niet overeenstemt met de inschrijving in het BRP is men dus eigenlijk in overtreding van die wet.
De jurisprudentie
Nu de Memorie van Toelichting ‘slechts’ een toelichting op de wet is en de Wet BRP ook de feitelijke verblijfplaats als uitgangspunt heeft, is aansluiting zoeken bij de jurisprudentie onder de Wmo 2007 mijns inziens de beste optie. In CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO oordeelt de CRvB dat een redelijke uitleg van artikel 4 lid 1 Wmo meebrengt dat de compensatieverplichting van het college uitsluitend bestaat jegens degenen die in de betreffende gemeente woonplaats hebben (zie ook CRvB 11-12-2013, nr. 11/46 WMO). De CRvB is verder van oordeel dat iemand niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats kan hebben en dat de vraag in welke gemeente de cliënt woonplaats heeft, beantwoord dient te worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bij de vraag waar de cliënt feitelijk verblijft, is ook van belang waar iemands centrale leven zich afspeelt (zie Rechtbank Utrecht 09-12-2010 nr. SBR 09/2443 WMO). Hierbij zijn factoren van belang zoals bijvoorbeeld de omvang van het sociale leven ter plaatse (waar iemand zijn vrienden ontvangt) en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen ter plaatse.
De BRP-inschrijving is een belangrijke factor, maar niet altijd doorslaggevend.
Minderjarige in een Wlz-instelling
De Rechtbank ’s Gravenhage oordeelt dat voor de vaststelling van de woonplaats van een cliënt die in een AWBZ-instelling verblijft, geen aansluiting moet worden gezocht bij de domicilieregeling ingevolge het Burgerlijk Wetboek. De vraag in welke gemeente de cliënt woonplaats heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de cliënt, die doordeweeks verblijft in een AWBZ-instelling (lees Wlz-instelling, red.), aldaar zijn hoofdverblijf heeft (Rechtbank ‘s-Gravenhage 30-03-2011, nr. AWB 10/5114 WMO). Dit levert dus een verschil op met de woonplaats van een minderjarige cliënt in de zin van de Jeugdwet. In de Jeugdwet wordt namelijk (nog) wel de woonplaats van de ouder met gezag gevolgd.
Conclusie
Voor de vraag welke gemeente compensatieplicht heeft op grond van de Wmo 2015 moet, gelet op het bovenstaande, mijns inziens uitgegaan worden van de feitelijke verblijfplaats van cliënt. De inschrijving in het BRP is daarbij een belangrijk punt, maar naar mijn mening niet altijd doorslaggevend. De gemeente waar de cliënt zijn feitelijke verblijfplaats heeft is aan zet als het gaat om een melding in de zin van de Wmo 2015. Dit is ook van toepassing als het een minderjarige betreft.