Stel, een cliënt heeft een pgb voor hulp bij het huishouden gekregen, maar kan de besteding ervan niet verantwoorden. Of een cliënt aan wie een scootmobiel is toegekend, is overleden. De gemeente zal de toegekende voorziening dan willen terugvorderen. Maar kan dat eigenlijk wel onder de Wmo 2015?
Terugvordering is in de Wmo 2015 geregeld in artikel 2.4.1. Volgens dit artikel kan de gemeente een verstrekte voorziening terugvorderen wanneer:
- een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo 2015, dus wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; én
- de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden.
Dat betekent dat de gevallen waarin kan worden teruggevorderd, erg beperkt zijn. In de eerder door mij gegeven voorbeelden is terugvordering dus niet mogelijk, er wordt immers niet voldaan aan de bovengenoemde gronden.
Onder de Wmo 2007 was terugvordering helemaal niet geregeld in de wet. In tegenstelling tot de WVG bepaalde de Wmo 2007 niet dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Maar uit de rechtspraak onder de Wmo 2007 blijkt wel dat een terugvorderingsbepaling voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan (zie CRvB 11-04-2012, nr. 11/4355 Wmo). Dus als terugvordering goed was geregeld in het gemeentelijke beleid, kon de gemeente onder de Wmo 2007 op basis hiervan terugvorderen.
Veel gemeenten kiezen er, net als onder de Wmo 2007, nu dan ook voor om terugvorderingsgronden te formuleren in het gemeentelijke beleid. Maar mag dat eigenlijk wel? De bepaling van artikel 2.4.1 Wmo 2015 lijkt dwingend geformuleerd te zijn, en lijkt geen opening te bieden voor het uitbreiden van de terugvorderingsgronden. Een logische redenering is dat wanneer de regering vindt dat er op meerdere gronden moet kunnen worden teruggevorderd, deze gronden wel in dit artikel zouden zijn opgenomen. Voor herziening en intrekking zijn er namelijk wel meerdere gronden opgenomen in artikel 2.3.10 Wmo 2015. Het had voor de hand gelegen als de wetgever voor terugvordering bij deze gronden had aangesloten.
De regering geeft echter nergens in de parlementaire stukken behorend bij de Wmo 2015 aan waarom deze keuze is gemaakt. Daarom weten we helaas ook niet of dit een bewuste keuze is geweest. Wel geeft de regering aan dat het wenselijk is om het misbruik en oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen, waaronder persoonsgebonden budgetten, te bestrijden (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, nr. 3, blz. 126).
Ik kan mij daarom niet voorstellen dat het de bedoeling van de regering is dat er niet kan worden teruggevorderd in situaties waarvan duidelijk is dat er geen recht (meer) bestaat op een voorziening. Ik ben dan ook heel benieuwd hoe de CRvB oordeelt wanneer een gemeente het aandurft om terug te vorderen op basis van een in het gemeentelijk beleid geformuleerde grond.
Om ongewenste situaties te voorkomen, lijkt het mij wel raadzaam als de regering ofwel de terugvorderingsgronden uitbreidt in de Wmo 2015, ofwel duidelijk maakt dat gemeenten deze in het beleid mogen uitbreiden. De aankomende beleidsinhoudelijke Veegwet zou zich hier uitstekend voor lenen, maar vooralsnog lijkt dit onderwerp niet op de planning te staan!