In het kader van de Wmo 2015 hoeft de gemeente geen hoger persoonsgebonden budget te verstrekken dan de kosten die de gemeente kwijt zou zijn bij een voorziening in natura. Daarnaast bestaat de verplichting voor het college om de cliënt in staat te stellen tot het aanschaffen van een maatwerkvoorziening bij derden. Een interessante vraag is of de gemeente de korting die ze bij haar gecontracteerde aanbieders heeft bedongen, mag doorrekenen in de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Een variant die geregeld voorkomt bij gemeenten is dat ze bij de gecontracteerde aanbieders hebben bedongen dat budgethouders met het toegekende persoonsgebonden budget ook bij deze aanbieders terecht kunnen. Het is dan niet mogelijk om met het toegekende persoonsgebonden budget bij een niet gecontracteerde aanbieder in te kopen. De cliënt moet dan zelf geld bijleggen. In dit verhaal laat ik het persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk onbesproken. Hiervoor gelden weer andere regels.

Verdeelde meningen

De meningen zijn verdeeld of deze werkwijze juridisch is toegestaan. De personen die van mening zijn dat het niet is toegestaan oordelen vaak dat deze manier van werken de keuzevrijheid van cliënten inperkt. Immers met het persoonsgebonden budget kan de cliënt alleen terecht bij de gecontracteerde aanbieders. Wat is dan nog de meerwaarde ten opzichte van de voorziening in natura? Een terechte vraag. Maar zijn er in de Wmo 2015 en de parlementaire stukken ook aanknopingspunten te vinden voor deze conclusie? Nee, mijns inziens. Artikel 2.3.6 Wmo 2015 zelf zegt niets over dat sprake moet zijn van een keuze tussen meerdere aanbieders en evenmin dat de hoogte van het persoonsgebonden budget daarop moet zijn afgestemd. Voorts blijkt uit de parlementaire stukken alleen dat de cliënt in staat moet worden gesteld de voorziening van derden te betrekken. Tot slot is in een amendement bepaald dat de cliënt zoveel mogelijk ruimte krijgt om de benodigde zorg naar eigen wens in te vullen. Maar daar wordt geen verband gelegd met de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Vergelijkbaar met voorziening in natura

Gelet op het voorgaande en op basis van de wetgeving ben ik van mening dat het college kan volstaan met een persoonsgebonden budget ter hoogte van de kosten die de gemeente kwijt is aan een vergelijkbare voorziening in natura. Hierbij moet het college er wel zorg voor dragen dat de cliënt met het toegekende budget daadwerkelijk de voorziening kan inkopen bij in ieder geval één aanbieder, ook al betekent dat, dat alleen bij de gecontracteerde aanbieder ingekocht kan worden De onderbouwing hiervoor kan worden gevonden in:

  • de memorie van toelichting (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3):
    “In de verordening moet worden vastgelegd hoe de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld; dat zal, gegeven het maatwerkkarakter van de te verstrekken individuele ondersteuning, per maatwerkvoorziening kunnen verschillen. Hier is van belang dat de hoogte van het persoonsgebonden budget, wil een persoonsgebonden budget voor de cliënt een zinvol alternatief zijn, zodanig zal moeten zijn dat de cliënt met het persoonsgebonden budget de vastgestelde ondersteuning ook werkelijk kan inkopen, terwijl anderzijds voor de gemeente van belang is dat dit alternatief slechts zinnig zal zijn wanneer inzetten van een persoonsgebonden budget doelmatiger is, d.w.z. het persoonsgebonden budget niet hoger is dan de kosten van een maatwerkvoorziening dat voor een gemeente door een aanbieder wordt geleverd.”
     
  • een CRvB-uitspraak onder de Wmo 2007 (CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO)
    Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget afstemmen op de kosten die de gemeente kwijt is aan de voorziening in natura (eventueel met de bedongen korting). Het persoonsgebonden budget hoeft namelijk niet een zodanige hoogte te hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk maakt.

    Het college mag volstaan met een pgb gelijk aan de voorziening in natura, mits de cliënt bij één aanbieder kan inkopen

Conclusie

De conclusie op basis van het vorenstaande is dat de gemeente de korting die ze bij haar aanbieder(s)/leverancier(s) heeft bedongen, mag doorrekenen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Voorwaarde is dan wel dat de cliënt met het persoonsgebonden bij de aanbieder(s)/leverancier(s) terecht kan voor de benodigde maatschappelijke ondersteuning. De hoogte van het persoonsgebonden budget hoeft de cliënt niet in staat te stellen de keuze te maken tussen meerdere aanbieders. Als de cliënt met het persoonsgebonden budget de benodigde zorg/voorziening bij in ieder geval één aanbieder kan inkopen, dan is dit afdoende en is het college niet gehouden een hoger persoonsgebonden budget toe te kennen. Wil de cliënt naar een andere, duurdere leverancier/aanbieder, dan zijn de extra kosten voor de cliënt.