Veel gemeenten worstelen met vragen rond het persoonsgebonden budget en mantelzorgers. Een voorbeeld: een inwoonster van uw gemeente heeft vanwege lichamelijke of psychische beperkingen moeite met huishoudelijke taken. Een zoon of dochter helpt haar als mantelzorger, misschien zelfs al langere tijd, bij het voeren van haar huishouden door bijvoorbeeld het huis schoon te houden en wekelijks de boodschappen te halen. Kan deze inwoonster dan recht hebben op hulp bij het huishouden op grond van de Wmo en haar familielid betalen voor de hulp van het persoonsgebonden budget dat zij mogelijk krijgt?
Uit vragen die op onze helpdesk binnenkomen, blijkt dat veel gemeenten dit soort aanvragen voor hulp bij het huishouden het liefst willen afwijzen. Gemeenten vragen ons of zij deze aanvraag kunnen afwijzen omdat er sprake is van gebruikelijke zorg of omdat, ook in het kader van de kanteling, het niet de bedoeling is een persoonsgebonden budget aan te wenden voor het bekostigen van het eigen netwerk.
Om deze vragen te beantwoorden moet allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen inwonende en uitwonende familieleden. Wanneer het gaat om inwonende familieleden kan, als het gemeentelijke beleid dit toelaat, inderdaad worden bekeken of deze familieleden gebruikelijke zorg kunnen verrichten. Gaat het echter om uitwonende familieleden of andere personen uit het sociale netwerk, dan gaat dit niet op. Van deze mensen kan niet verwacht worden dat zij ‘zomaar’ zonder tegenprestatie gebruikelijke zorg verrichten. Het is op dit moment dan ook niet mogelijk om een belanghebbende uit te sluiten van hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget als uitwonende familie de hulp verleent.
De gedachte hierachter is dat het persoonsgebonden budget in de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Wmo is omschreven als een bepaalde hoeveelheid geld om naar eigen voorkeur te besteden ten behoeve van een vooraf bepaald doel of activiteit (TK 2004-2005, 30131, nr. 3 p. 32). Een belanghebbende mag dus zelf bepalen hoe hij het persoonsgebonden budget besteedt, als het maar gericht is op het doel waarvoor hij het krijgt. Bij de totstandkoming van de Wmo is tevens door Kamerleden een vraag gesteld of een in het kader van de Wmo te verstrekken persoonsgebonden budget ook voor mantelzorgers beschikbaar is. Daarop werd geantwoord: “Het persoongebonden budget wordt altijd verstrekt aan hulpvragers. De hulpvrager is vervolgens vrij om het persoonsgebonden budget aan te wenden bij welke hulpaanbieder dan ook.” Dit betekent dan ook dat gemeenten niet veel kunnen doen als het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor het inschakelen van een uitwonend familielid als hulp bij het huishouden.
Wat u nog wel zou kunnen doen als gemeente, is in het gemeentelijk beleid vastleggen van welk uurtarief voor huishoudelijke hulp u uitgaat in de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Uit jurisprudentie van de CRvB van medio 2012 kan worden afgeleid dat het college bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget bij hulpen die niet werkzaam zijn voor een instelling, kan volstaan met een lager uurtarief dan het tarief waarvoor de gemeente zorg in natura heeft gecontracteerd. Voorwaarde is wel dat de zorg die de hulp verleent compenserend is.
In het zorgakkoord van april j.l. is er ook aandacht voor deze materie. In de hoofdlijnenbrief hervorming langdurige zorg introduceert het kabinet een recht op persoonsgebonden budget onder stringente voorwaarden, waarbij tevens wordt bekeken of gemeenten zelf mogen besluiten of en onder welke voorwaarden een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt bij mantelzorg. Wellicht zal het in de nabije toekomst dus wel mogelijk zijn om een belanghebbende uit te sluiten van hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget als uitwonende familie de hulp verleent. We houden u op de hoogte!