Grote verschillen in eigen bijdrage Wmo kopten de diverse media deze week. In opdracht van KBO-PCOB, KNVG, NOOM, FASv en NVOG heeft Regioplan de koopkracht van senioren op lokaal niveau onderzocht. Het verschil tussen de goedkoopste en duurste gemeente is met € 500 op jaarbasis fors te noemen, aldus het rapport. Neemt een aantal gemeenten een (te) forse hap uit de portemonnee van de cliënt?

Het rapport geeft alleen inzicht in de maximale bijdragen per gemeenten

Hoe is de bijdrage onderzocht? Regioplan heeft in samenspraak met de opdrachtgevers een zorgpakket samengesteld, bestaande uit:

  • 2 uur huishoudelijke verzorging per week;
  • 2 uur respijtzorg per week;
  • 8 uur dagbesteding per week;
  • 3 keer per week tafeltje-dek-je (bezorging warme maaltijd);
  • gebruik van een rollator;
  • gebruik van personenalarmering;
  • woningaanpassing: traplift, verwijdering drempels en verhoogde wc.

Vervolgens is voor drie verschillende type huishoudens berekend wat de bijdrage in de kosten is met een dergelijk zorgpakket.

Wat mij ten eerste opvalt is dat sprake is van een fors zorgpakket. In voetnoot zes op pagina negen van het rapport staat ook “dat bij het samenstellen van een zorgpakket de maximale eigen bijdrage relatief snel is bereikt. Zo is volgens het CAK vanaf 2 uur persoonlijke verzorging per week de maximale eigen bijdrage in alle onderzochte gemeenten reeds bereikt.” Anders gezegd, het zorgpakket waarmee de vergelijking is gemaakt, is zodanig omvangrijk dat in alle situaties de eigen bijdragen aan het gemeentelijk maximum zitten.

De enige wijze waarop de verschillen in maximale eigen bijdrage verklaard kunnen worden, is dat een aantal gemeenten de maximumbijdrage heeft verlaagd met toepassing van artikel 3.8 lid 2 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (het Uitvoeringsbesluit). Dit blijkt ook uit de cijfers. Van de twaalf gemeenten komen er negen uit op het maximum van het Uitvoeringsbesluit, en wel voor alle drie typen huishoudens. De andere drie onderzochte gemeenten hebben een afwijkend maximum.

Als dit ‘te duur’ is, dan is m.i. de Rijksoverheid aan zet, en niet de gemeenten.

Meeste onderzochte gemeenten houden het bij de maximale bijdragen van het Uitvoeringsbesluit

Waarom is het relevant hierop in te zoomen? De suggestie dat negen van de twaalf gemeenten duur (‘waaronder één de duurste’) zijn, komt er op neer dat deze ‘dure’ gemeenten de maximale bedragen hanteren, zoals door de regering in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 aangegeven. Veel-, zo niet de meeste gemeenten in Nederland hanteren echter deze maximale bijdragen. Als dit ‘te duur’ is, dan is m.i. de Rijksoverheid aan zet, en niet de gemeenten.

Wat is een fors verschil?

Een verschil van € 500 op jaarbasis oogt, afhankelijk van je politieke bril, misschien fors. Maar dit maximale verschil komt enkel voor bij huishoudtype 1, zo blijkt uit het rapport. Dit betreft het volgende type huishouden: een huishouden van twee personen, van wie één persoon AOW-gerechtigd, gezamenlijk inkomen anderhalf keer modaal (bruto 55.000 euro; inkomen uit werk en aanvullend pensioen), in bezit van een huis en een vermogen van 50.000 euro. Niet de rijkste Nederlanders kortom, maar ook niet de armste. Voor huishoudtypes met een lager inkomen is sprake van kleinere verschillen.

Gemeenten blijken terughoudend

Ervan uitgaande dat het Uitvoeringsbesluit de mogelijkheid geeft om de maximale bijdragen voor voorzieningen op nihil vast te stellen of onbeperkt te verlagen (mits dit gelijkelijk voor alle inkomenscategorieën plaatsvindt), zou je bij een maximaal verschil van € 500 ook kunnen opmerken dat de onderzochte gemeenten zeer terughoudend zijn omgegaan met de bevoegdheid om de maximale bijdragen te verlagen. De publiciteit over het rapport duidt erop dat er, naast financiële-, ook politieke redenen zijn voor terughoudendheid. Als een verschil van € 500 op jaarbasis voor middeninkomens al (enige) stof doet opwaaien, dan vraag ik me af of er voldoende draagvlak is voor verdergaande gemeentelijke inkomenspolitiek.

Conclusie

Of bewoners van de duurste gemeente daadwerkelijk slechter af zijn, is m.i. niet te concluderen uit het onderzoek. Als gemeente A de bijdrage voor respijtzorg op nihil heeft gesteld, en de gemeente B niet, dan zal het verschil op jaarbasis wel eens groter kunnen zijn dan € 500. Het zou m.i. dus meer inzicht bieden als de verschillen per voorziening in beeld werden gebracht. Uit het rapport blijkt nu enkel wat de maximale eigen bijdrage is bij de onderzochte gemeenten. De eigen bijdrage voor algemene voorzieningen is niet meegenomen in het rapport en ook in zoverre geeft het rapport een beperkt beeld.