Door de invoering van de Wmo 2015 wordt de afbakening met de Wet langdurige zorg (Wlz) concreter geregeld dan dat onder de Wmo 2007 het geval is. De gemeentelijke taak op grond van de Wmo 2015 houdt op als de cliënt aanspraak kan maken op Wlz-zorg. Deze hoofdregel kent, voornamelijk in het jaar 2015, een aantal belangrijke uitzonderingen waarmee het college rekening moet houden.
Voorrang Wlz is verankerd in de wet
Op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 kan het college een maatwerkvoorziening weigeren, zodra er een aanspraak bestaat voor verblijf in een instelling op grond van de Wlz. Dit houdt in dat als tijdens het onderzoek blijkt dat de cliënt een indicatiebesluit heeft voor verblijf op grond van de Wlz, het college kan weigeren een maatwerkvoorziening te verstrekken, dan wel kan besluiten een al toegekende maatwerkvoorziening te beëindigen.
Daarnaast kan het college een maatwerkvoorziening weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf op grond van de Wlz, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) Wmo 2015 blijkt dat het daarbij moet gaan om gegronde redenen om aan te nemen dat de cliënt voor Wlz-zorg in aanmerking zou kunnen komen, indien hij een dergelijke indicatie zou aanvragen. Het college dient dan in gesprek te gaan met de cliënt en een termijn te stellen waarbinnen de cliënt de aanvraag zou kunnen doen. Indien dan blijkt dat de cliënt inderdaad aanspraak kan maken, kan het college de maatwerkvoorziening weigeren. De gemeente kan niet beslissen dat iemand Wlz-zorg aanvraagt; dat is uiteindelijk een eigen keuze van de cliënt. In het algemeen geldt wel dat wanneer cliënt naar verwachting aan de indicatiecriteria voor de Wlz voldoet, maar geen aanvraag wil doen, hij de gevolgen daarvan niet op de gemeente kan afwentelen.
Onder de Wmo 2015 is het feit dat de aanspraak op Wlz-zorg bestaat, dus voldoende om een maatwerkvoorziening te weigeren. Onder de Wmo 2007 is dit niet het geval: in de situatie dat de cliënt er bijvoorbeeld voor koos om zijn verblijfindicatie niet te verzilveren, kon de AWBZ voor huishoudelijke hulp niet altijd als een voorliggende voorziening (artikel 2 Wmo 2007) worden aangemerkt.
Uitzondering 1: overgangsjaar 2015
Via de invoeringswet Jeugdwet is artikel 8.6a Wmo 2015 ingevoegd. In artikel 8.6a Wmo 2015 is geregeld dat artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 in 2015 niet geldt voor cliënten met een Wlz-indicatie die thuis wonen en een maatwerkvoorziening bestaande uit een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd. En ook niet voor cliënten die zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening bestaande uit een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd, bijvoorbeeld een rolstoel. De wijziging betekent dus dat gemeenten in 2015 nog hulpmiddelen en woningaanpassingen moeten verstrekken voor AWBZ of Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen. Ook blijft de gemeente in 2015 verantwoordelijk voor het verstrekken van rolstoelen aan Wlz-bewoners indien ze zonder behandeling in een Wlz-instelling verblijven.
Uitzondering 2: hulp bij het huishouden voor personen met een MPT vanuit de Wlz
Het Modulair Pakket Thuis (MPT) is vanaf 1 januari 2015 een nieuwe leveringsvorm van zorg met verblijf in de Wlz. De cliënt kiest ervoor niet in een instelling te verblijven en regelt zelf de zorg thuis met deze nieuwe leveringsvorm. Een gedeelte koopt hij zelf in met een persoonsgebonden budget (pgb), de rest wordt door een zorgaanbieder in natura geleverd. Uit de toelichting op de Tweede Nota van Wijziging bij de Wlz blijkt dat in 2015 de hulp bij het huishouden geen onderdeel uitmaakt van het MPT. Cliënten met een MPT zullen in 2015 de hulp bij het huishouden van de gemeente op grond van de Wmo 2015 blijven ontvangen. Vanaf 2016 valt de hulp bij het huishouden aan cliënten met een MPT wel onder de Wlz. Deze uitzondering is weliswaar niet wettelijk vastgelegd, maar is wel bevestigd in een bestuurlijke afspraak tussen het Ministerie van VWS en de VNG en wordt uitgewerkt in de Regeling Wlz die nog dit jaar wordt gepubliceerd.
Uitzondering 3: personen met een laag ZZP op grond van de AWBZ
Vervolgens geldt er nog een uitzondering voor cliënten die nu een laag zorgzwaartepakket (ZZP) op grond van de AWBZ hebben en nog niet in een instelling verblijven. Deze cliënten moeten kiezen voor verblijf op grond van de Wlz of thuis wonen vanuit de Wmo 2015. Zodra zij ervoor hebben gekozen om in een instelling te gaan verblijven, is er uiteraard sprake van zorg in natura en is sowieso de Wlz van toepassing. Echter, voor de groep die er nu voor kiest om niet naar een Wlz-instelling te gaan, blijft aanspraak bestaan op grond van de Wmo 2015 (Wet langdurige zorg wijzigt de Wmo 2015 en voegt aan artikel 2.3.5 Wmo 2015 een zevende lid toe). Deze groep blijft wel altijd het recht behouden om alsnog te kiezen voor verblijf in een Wlz-instelling (de terugkeergarantie).