Veel gemeenten hebben in hun Wmo-verordening bepaald dat een aangevraagde voorziening niet wordt toegekend indien die voorziening voor een persoon als de aanvrager ‘algemeen gebruikelijk’ is. Uit CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 WMO volgt dat die bepaling is toegestaan. Maar wanneer is eigenlijk een voorziening algemeen gebruikelijk? En welke criteria moet u daarvoor als gemeente hanteren?
Op de helpdesk van Kluwer Schulinck krijgen we vaak de vraag of we niet een lijst hebben met algemeen gebruikelijke voorzieningen. Nee, want het hanteren van een gelimiteerde lijst met voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, gaat eigenlijk niet. Bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet de gemeente – hoe tegenstrijdig het ook klinkt – namelijk kijken naar het individuele geval. Iedere aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van de aanvrager (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De gemeente kan dus niet zomaar stellen dat een bepaalde voorziening in ieder individueel geval gebruikelijk is. Een voorziening is daarmee dus nooit als zodanig algemeen gebruikelijk.
Laten we wat concreter worden. Veel gemeenten achten een fiets met trapondersteuning bijvoorbeeld algemeen gebruikelijk. Toch kan het zijn dat zo’n fiets dat voor een belanghebbende helemaal niet is. Een veertienjarige jongen zou er normaal gesproken nooit gebruik van maken. Als die veertienjarige als gevolg van een ongeval geen gebruik meer kan maken van een normale fiets, is een fiets met trapondersteuning voor hem niet algemeen gebruikelijk. Datzelfde geldt voor voorzieningen als wandbeugels of een verhoogde toiletpot. Veel gemeenten hebben die voorzieningen op een standaardlijst staan. Maar ook daarbij geldt dat de gemeente steeds moet kijken naar het individuele geval.
Het voorafgaande betekent niet dat het voor de uitvoerders binnen uw gemeente niet handig kan zijn een lijst te maken van voorzieningen die vaak algemeen gebruikelijk zijn. Die lijst kan wel een indicatie geven of voorzieningen speciaal bedoeld zijn voor personen met een beperking en of ze ook in de normale handel verkrijgbaar zijn. Maar steeds zal toch een individueel onderzoek moeten plaatsvinden. Bij dat onderzoek zijn natuurlijk de criteria van belang waardoor de gemeente kan bepalen of de voorziening algemeen gebruikelijk is. Volgens de CRvB kan met het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ worden beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG). Of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor een persoon als de aanvrager wordt bepaald door het antwoord op de vraag: zou de aanvrager over de voorziening hebben kunnen beschikken als hij niet gehandicapt was geweest? Uit jurisprudentie blijkt dat bij die beoordeling een aantal criteria een rol kan spelen. Zoals: is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek ontworpen voor gehandicapten? Maar aan de hand van welke criteria de gemeenten moeten oordelen is ook afhankelijk van het gemeentelijk beleid.
Een belangrijk aandachtspunt bij de beoordeling is dat het inkomen geen rol mag spelen. Dat heeft de rechtbank Arnhem in een recente uitspraak nog eens onderstreept (Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564). Door rekening te houden met inkomen wordt naar het oordeel van die rechtbank een financiële voorwaarde verbonden aan de toekenning van een voorziening. En dat is volgens de rechtbank niet toegestaan op basis van artikel 15 en 19 Wmo. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing naar de bekende CRvB-uitspraak over inkomensgrenzen (zie CRvB 18-01-2012, nrs. 10/4441 WMO e.a). Veel gemeenten hebben echter in het beleid bepaald dat een uitzondering mogelijk is op het algemeen gebruikelijk zijn van een voorziening wanneer het inkomen van de persoon met beperkingen – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking – onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te komen. Mijns inziens mag de gemeente dat beleid wel hanteren, ondanks het feit dat dan wel wordt gekeken naar het inkomen van de aanvrager, omdat dat begunstigend beleid is voor belanghebbenden.
Toetsen is dus het sleutelwoord bij algemeen gebruikelijke voorzieningen. Voorzieningen afwijzen en toewijzen moet steeds gebeuren op grond van de individuele situatie. Maatwerk dus.