Het landschap van zorg en ondersteuning is vanaf 2015 verdeeld over vier wetten: De Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet. Omdat deze wetten een samenhangend geheel vormen, is afbakening ten opzichte van elkaar een essentiële voorwaarde om afwenteling of onduidelijkheid te voorkomen. Wij waarschuwden daar eerder al voor in een aanvullend knelpunt ten aanzien van de nieuwe Wmo. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is van mening dat het wel duidelijk is. Ik denk van niet.
Op 4 maart jongstleden stuurde staatssecretaris Van Rijn een brief aan de Tweede Kamer waarin hij het nieuwe stelsel voor zorg en ondersteuning uiteen zette. De Jeugdwet, Wmo, Zvw en Wlz vormen een ‘samenhangend en integraal nieuw wettelijk kader’, zo stelde hij in die brief. Afwenteling moet worden voorkomen, de wetten vullen elkaar juist aan. Bij Kluwer Schulinck weten we dat de praktijk vaak weerbarstiger is en dat gemeenten dagelijks worstelen met de vraag onder welk systeem een voorziening nu thuishoort. Meestal is er nog wel een mouw aan te passen en komt er, na eventuele rechtspraak, wel duidelijkheid.
Bij afbakening Wmo 2015 en Jeugdwet sprake van knelpunt
Bij de afbakening van de Wmo 2015 ten opzichte van de Jeugdwet is echter wel degelijk sprake van een knelpunt. In de toelichting op de Wmo 2015 staat op pagina 46 expliciet vermeld: “Overigens kan op grond van dit wetsvoorstel slechts maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een woningaanpassing aan een jeugdige worden verstrekt. Jeugdigen tot 18 jaar kunnen voor ondersteuning, hulp en zorg een beroep doen op de gemeente op grond van de Jeugdwet.” In die wet wordt jeugdhulp inderdaad onder andere gedefinieerd als ‘het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt…”. U herkent hierin de doelgroep van de Wmo, en de groep jeugdigen met behoefte aan ondersteuning lijkt hiermee inderdaad te worden opgevangen door de Jeugdwet.
Met welke voorzieningen kan jeugdige gecompenseerd worden?
Dan doet zich vervolgens de vraag voor met welke voorzieningen deze jeugdige zoal kan worden ‘gecompenseerd’ op grond van de Jeugdwet. In artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet wordt eerst nog eens herhaald dat het college voor de jeugdige voorzieningen op het gebied van jeugdhulp moet bieden waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. En dan wordt het lastig. In lid 2 wordt namelijk als enige voorziening genoemd: het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. In de toelichting op dit artikel staat wel het woord ’tevens’, wat zou impliceren dat meerdere voorzieningen mogelijk zijn. De wet zwijgt vervolgens over wat deze voorzieningen verder zouden kunnen inhouden.
Van Rijn: jeugdige valt voor voorzieningen, behalve wooningaanpassingen, onder Jeugdwet
Dit is een knelpunt en een redelijk urgente. Daarom vroegen mijn collega Nicole Tielen en ik eerder al de aandacht hiervoor in onze publicatie ‘Wie helpt de jeugdige?’. Dit bereikte de politieke aandacht, waardoor dit knelpunt ook werd ingebracht via de Nota naar aanleiding van het nader verslag. Staatssecretaris Van Rijn stelt de politici gerust (pagina 61): deze groep valt niet tussen de wel en het schip. Zij vallen voor alle voorzieningen (behalve woningaanpassingen) onder de Jeugdwet. De staatssecretaris voegt er terecht aan toe: “Ook al laat de Jeugdwet zich niet expliciet uit over de door deze leden bedoelde voorzieningen”.
Antwoord staatssecretaris is aanleiding voor nieuwe vragen
Ik weet niet of gemeenten zich realiseren dat hen hier in één zinnetje een hoop extra werk wordt bezorgd. Want als de wet deze groep en hun voorzieningen niet borgt, althans niet expliciet, zullen gemeenten het op lokaal niveau (in hun verordening) moeten doen. Maar met het antwoord van de staatssecretaris zijn we er niet, want hij maakt zich hier toch wat gemakkelijk van dit knelpunt af. Slechts één vraag is hiermee namelijk beantwoord, vele vragen staan er op uitvoeringsniveau nog open. Ik noem er slechts één: mogen gemeenten voor deze voorzieningen een eigen bijdrage vragen, nu de Jeugdwet op dit punt niets regelt? Artikel 8.2.1 van de Jeugdwet gaat namelijk over de ouderbijdrage, maar niet voor wat betreft voorzieningen als een rolstoel of een douchestoel. En iedereen in het land die weet hoeveel regels over voorzieningen de Wmo-verordeningen bevatten, zal snappen dat dit antwoord van de staatssecretaris geen antwoord is, maar juist aanleiding voor een hoop nieuwe vragen. Het is onwenselijk dat een complete doelgroep inclusief hun voorziening maar even impliciet in een wettekst moet worden gelezen. Het is onbegrijpelijk als dit antwoord van de staatssecretaris door de Kamer wordt geaccepteerd. De Jeugdwet schiet op dit punt evident tekort.