Als alles volgens de planning van de regering verloopt, wordt op 1 januari 2015 de nieuwe Wmo ingevoerd. Maar wat gebeurt er dan met de voorzieningen die zijn verstrekt op grond van de huidige Wmo? Behoudt een belanghebbende hierop gewoon zijn recht? En zo ja, kan de gemeente hieraan desgewenst iets veranderen? In deze bijdrage geef ik antwoord op deze vragen.
In het wetsvoorstel Wmo 2015 is geen overgangsrecht opgenomen. De toelichting op het wetsvoorstel zegt dat van personen die een voorziening ontvangen op grond van de huidige Wmo, de op dat tijdstip van kracht zijnde beschikking niet wordt geraakt door de intrekking van de huidige Wmo. Simpel gezegd blijven beschikkingen die genomen zijn op grond van de huidige Wmo, geldig na 1 januari 2015. Personen die een voorziening hebben op grond van de huidige Wmo, houden hier dus gewoon recht op.
Mogelijk in nieuwe situatie geen recht meer op voorziening
Maar gemeenten zullen naar aanleiding van de Wmo 2015 een nieuwe Wmo-verordening moeten opstellen. Deze verordening treedt, als het goed is, op 1 januari 2015 in werking. Het zal dan voorkomen dat personen die op grond van de huidige Wmo een voorziening krijgen, hierop volgens het nieuwe beleid geen recht meer hebben. En omdat gemeenten tegelijkertijd te maken krijgen met teruglopende budgetten, wordt het waarschijnlijk lastig om deze verstrekkingen gewoon door te laten lopen.
Kan gemeente eerdere toekenning aanpassen?
Kan de gemeente dan iets doen om die eerdere toekenningen aan te passen? Het antwoord op deze vraag is ja. De gemeente kan dan overgaan tot herindiceren. Het college is namelijk in principe altijd bevoegd om een heronderzoek te doen en te bekijken of een persoon nog wel recht heeft op een voorziening. Wel moet het college daarbij rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name het rechtszekerheidsbeginsel is van belang. Dit betekent onder meer dat een persoon in principe mag vertrouwen op het besluit dat hij van de gemeente heeft gekregen. Maar dat houdt niet in dat de gemeente nooit mag terugkomen op een toekenning. Alleen wanneer iets ongeclausuleerd en onvoorwaardelijk is toegekend mag de gemeente hier niet meer op terugkomen. In dat geval moet er in de beschikking staan dat aan belanghebbende een bepaald recht wordt toegekend, en dat er geen omstandigheden zijn waaronder dit recht kan worden aangetast of gewijzigd. Een gemeente zal dit niet snel doen, dus het zal in de praktijk maar weinig voorkomen.
Gewenningstermijn of overgangsperiode aanhouden
Doorgaans kan de gemeente dus het recht op een toekenning aanpassen. Het is dan wel van belang dat er in het kader van de zorgvuldigheid een zogenaamde gewenningstermijn of overgangsperiode wordt aangehouden. Tijdens deze periode kan de belanghebbende wennen aan de nieuwe situatie en/of zich hierop voorbereiden. Nu is de vraag hoe lang zo’n gewenningsperiode moet zijn? Hiervoor bestaan eigenlijk geen vaste richtlijnen. De periode moet in ieder geval voldoende zijn voor de belanghebbende om zich te kunnen instellen op de gewijzigde situatie. Daarvoor zijn enkele factoren van belang. Belangrijk is bijvoorbeeld om wat voor voorziening het gaat en hoe groot de omvang van de wijziging is. Als het om een grote verandering gaat, dan is het raadzaam om de voorziening langzaam, in stapjes, af te bouwen. Ook is van belang of er al eerder aan de persoon is aangekondigd dat het beleid zou wijzigen en dat dit misschien wel eens gevolgen zou kunnen hebben voor belanghebbende. Het kan geen kwaad om dit nog eens te herhalen. De communicatie is dus heel belangrijk! Uit de jurisprudentie lijkt te volgen dat een gewenningstermijn of overgangsperiode van 6 maanden in ieder geval voldoende is.