Per 1 januari 2015 krijgt de gemeenteraad de verplichting om bij verordening regels te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan bijstandsgerechtigden. In het oorspronkelijke wetsvoorstel Wet maatregelen WWB was het opdragen van een tegenprestatie als een verplichting opgenomen. Daarop is veel kritiek gekomen: gemeenten zouden hierdoor minder beleidsvrijheid hebben. In de eerste Nota van wijziging op het wetsvoorstel heeft staatssecretaris Klijnsma de verplichting gewijzigd: gemeenten moeten beleid ontwikkelen over het verrichten van een tegenprestatie. De verordeningsplicht is gebleven. Ondanks dat de tegenprestatie niet meer als verplichting in het wetsvoorstel is neergelegd, voorzie ik nog steeds onduidelijkheden voor de uitvoeringspraktijk.
Opdragen tegenprestatie niet uitsluiten in beleid
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie (artikel 7 lid 1 onderdeel c Participatiewet). Verder moeten bij verordening regels worden gesteld over het opdragen van de tegenprestatie (artikel 8a lid 1 onderdeel b Participatiewet). Het is aan gemeenten om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen. Gelet hierop en op het belang dat de regering hecht aan het opdragen van een tegenprestatie, ben ik van mening dat gemeenten niet in beleid kunnen opnemen dat nooit een tegenprestatie wordt opgelegd. Gemeenten die in de praktijk niet of nauwelijks een tegenprestatie willen opleggen, kunnen het beleid wel zo minutieus vormgeven, dat een situatie waarin een tegenprestatie kan worden opgelegd zich niet snel zal voordoen.
Niet veel werkzaamheden zijn geschikt als tegenprestatie
Het opdragen van een tegenprestatie zal zich in de praktijk niet snel voordoen omdat niet veel maatschappelijk nuttige werkzaamheden geschikt zijn als tegenprestatie, vanwege het risico op verdringing op de arbeidsmarkt. Voor de uitleg van voorbeelden van geschikte werkzaamheden verwijst de regering naar een lijst van voorbeelden bij het onderzoeksrapport ‘Voor wat hoort wat’. De meeste voorbeelden waar naar wordt verwezen betreffen juist werkzaamheden die tot verdringing leiden, zoals bijvoorbeeld: werkzaamheden in bejaardenhuizen en receptionist. Ik adviseer gemeenten om terughoudend om te gaan met de lijst van voorbeelden. Bovendien mag de tegenprestatie niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en hij is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Dit maakt dat een tegenprestatie formeel niet snel kan worden opgelegd.
Duur en omvang van de tegenprestatie moet beperkt zijn
De duur en omvang van de werkzaamheden die als tegenprestatie worden opgelegd dienen beperkt te zijn. Hierover zullen in de verordening regels moeten worden gesteld. De maximale duur en omvang worden niet aangegeven. Het college moet op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende beoordelen in hoeverre een tegenprestatie kan worden verlangd. Belanghebbende moet de tegenprestatie immers ‘naar vermogen’ verrichten. Ik adviseer gemeenten om in de verordening een maximum duur en een maximum aantal uren vast te leggen. Dit kan een maximum aantal uren per week zijn, maar een maximum aantal uren voor het totaal van de tegenprestatie is ook denkbaar. Een aanbod van het college om voor 32 uur per week werkzaamheden te verrichten kan in ieder geval niet worden aangemerkt als een tegenprestatie (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649).
Mantelzorg en vrijwilligerswerk
Gemeenten kunnen in de verordening opnemen dat vrijwilligerswerk van een bepaalde inhoud en omvang als tegenprestatie is aan te merken. Tevens kan in de verordening worden bepaald dat als een belanghebbende mantelzorg verricht, het college kan besluiten dat geen tegenprestatie wordt opgedragen zolang de mantelzorg wordt verricht. Gemeenten kunnen beoordelingscriteria vastleggen hieromtrent. Dit kan mijns inziens leiden tot onduidelijkheden voor de uitvoeringspraktijk. Hoe en op basis van welke criteria wordt vrijwilligerswerk en mantelzorg beoordeeld? Het hanteren van verschillende beoordelingscriteria leidt tot verschillen tussen gemeenten. Gemeenten zouden kunnen aansluiten bij de begripsbepaling van mantelzorg zoals die in de Wmo wordt gehanteerd. Deze bepaling biedt handvatten op basis waarvan een beoordeling kan plaatsvinden. Een eenduidige begripsbepaling van vrijwilligerswerk is er niet, omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is. In de verordening zou kunnen worden vastgelegd dat vrijwilligerswerk van een bepaalde inhoud en een bepaald aantal uren is aan te merken als tegenprestatie.
Kluwer Schulinck heeft voor klanten een modelverordening over de tegenprestatie naar vermogen ontwikkeld.