Onderdeel van het regeerakkoord is het zogenoemde abonnementstarief. Huishoudens betalen € 17,50 per vier weken als ze gebruik maken van Wmo-voorzieningen. Op het oog een sympathieke maatregel, want administratief goed uitvoerbaar, en voor veel cliënten betekent het een aanzienlijk lagere bijdrage. Er zijn echter ook vraagtekens en kanttekeningen te plaatsen bij het regeringsvoornemen en gemeenten zullen 2018 goed moeten benutten om zich voor te bereiden op het abonnementstarief. 

Wat houdt het abonnementstarief in?

Er komt een abonnementstarief van € 17,50 voor huishoudens die gebruik maken van Wmo-voorzieningen. De regeling gaat in per 1 januari 2019 en in het regeerakkoord is aangegeven dat de inning van de bijdragen per 2020 kan plaatsvinden door gemeenten. Afgaande op het regeerakkoord, is het niet langer mogelijk om aan meerdere cliënten binnen een huishouden een bijdrage op te leggen. Het regeerakkoord heeft geen betrekking op de bijdrage voor algemene voorzieningen.

Openstaande vragen

De eerste vraag is of het abonnementstarief doorgang vindt. De wijziging kan enkel worden doorgevoerd middels een wetswijziging en oppositiepartijen zullen niet allemaal staan te juichen over het abonnementstarief. Er wordt gebroken met het vertrekpunt dat inkomen- en vermogen mede bepalend zijn voor de bijdrage in de kosten. De vervolgvraag is of er bij invoering van het abonnementstarief andere elementen van de huidige systematiek ongewijzigd blijven. Er blijft volgens het regeerakkoord wel een mogelijkheid voor gemeenten om de bijdrage (het abonnementstarief) lager vast te stellen, bijvoorbeeld bij mantelzorg. De vraag is dan echter of de huidige mogelijkheden voor gemeenten ongewijzigd blijven om de bijdrage op nihil te stellen voor specifieke voorzieningen of voor cliënten die behoren tot een bepaalde inkomensgroep. Blijven ook de uitzonderingen voor de rolstoel, minderjarigen en opvang ongewijzigd?

Kanttekeningen

In zijn ledenbrief heeft de VNG het abonnementstarief reeds van commentaar voorzien. De belangrijkste kanttekening is, dat ten gevolge van de maatregelen de kosten van Wmo-voorzieningen naar verwachting fors zullen toenemen. De inkomsten uit de bijdragen zullen immers verminderen, maar met name zal de prikkel wegvallen om, vanwege het relatief lage abonnementstarief, een beroep te doen op de Wmo. Voor € 17,50 per vier weken per huishouden kan onbeperkt een beroep worden gedaan op de Wmo. De extra bijdrage die het Rijk ter beschikking stelt vanwege het wegvallen van de inkomsten, is hiervoor bij lange na niet compenserend.

Gemeenten zullen er naar verwachting vaker voor kiezen om ondersteuning te organiseren als algemene voorziening.

Maar er is wellicht nog een onbedoeld ‘waterbedeffect’ als het regeringsvoornemen ongewijzigd wordt vertaald naar wetgeving. Er is nu al een tendens zichtbaar waarin voorzieningen in toenemende mate worden ingericht als algemene voorziening. Te denken valt aan hulp bij het huishouden en begeleiding. Niet zelden, en met name voor hulp bij het huishouden, wordt dan een bijdrage in de kosten verlangd die de kostprijs benadert. Wordt de bijdrage voor algemene voorzieningen ongemoeid gelaten bij de komende wetswijziging, dan zullen gemeenten –geconfronteerd met door het Rijk niet gecompenseerde kosten- er naar verwachting vaker voor kiezen om ondersteuning te organiseren als algemene voorziening. Zodoende kan nog een groter deel van de kosten bij de cliënt in rekening worden gebracht.

Voorbereiding door gemeenten

Veel hangt nog af van de wetswijzigingen zelf. Gemeenten kunnen echter niet achterover leunen en de wetswijzigingen afwachten, maar zullen 2018 moeten benutten voor de voorbereiding op basis van hetgeen nu bekend is en naderhand bekend zal worden. Wat zullen gemeenten in elk geval moeten doen?

  • De voorbereidingen van aanpassing in wet- en regelgeving goed volgen.
  • Tijdige aanpassing van verordening en beleidsregels. 
  • De keuze maken van welke wettelijke mogelijkheden voor het verlagen- of afzien van de bijdragen gebruik wordt gemaakt. Het lage abonnementstarief geeft hiertoe in mindere mate aanleiding.
  • De keuze welke voorzieningen worden ingericht als algemene voorziening en welke bijdrage wordt opgelegd.
  • Nagaan of er voldoende capaciteit is bij zorgaanbieders en bij gemeentelijke uitvoering om de verwachte toename van de ondersteuningsvraag te kunnen opvangen.
  • Werkprocessen, werkdocumenten en communicatie naar de burger m.b.t. de bijdrage in de kosten zullen moeten worden aangepast.
  • Eventueel bezien of door voorlichting en preventie de verwachte toename in het beroep op Wmo-ondersteuning kan worden verminderd.