Het komt regelmatig voor dat een schuldpakket van een belanghebbende niet alleen bestaat uit zijn eigen schulden, maar ook uit schulden die hij ooit samen met een ander is aangegaan. Het meest bekende voorbeeld hiervan zijn schulden die zijn aangegaan tijdens een huwelijk. Als die ander een gedeelte van de schuld afbetaalt, dan bestaat de kans dat de belanghebbende geconfronteerd gaat worden met een regresvordering.
Aan de hand van een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam zal ik hierna ingaan op deze regresvordering. Wanneer ontstaat deze vordering en hoe kan er tijdens het minnelijk schuldregelingstraject mee om worden gegaan?
Wat is een regresvordering en wanneer wordt deze opeisbaar
Als twee of meer schuldenaren een schuld aangaan, dan wordt meestal met de schuldeiser afgesproken dat zij ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schuld. Onderling kunnen schuldenaren nog afspraken maken over het deel van de schuld dat ieder van hen voor zijn rekening gaat nemen, dit is de interne draagplicht. Zodra een schuldenaar meer dan zijn interne draagplicht voldoet aan de schuldeiser, krijgt hij voor dat meerdere een regresvordering op de overige schuldenaren.
Het moment waarop daadwerkelijk meer dan het intern afgesproken aandeel is voldaan aan de schuldeiser, is volgens de Hoge Raad het ontstaansmoment van de regresvordering. Tot dat moment is er dus ‘slechts’ sprake van een mogelijke toekomstige regresvordering.
Op het moment wanneer meer dan het intern afgesproken aandeel is voldaan, ontstaat de regresvordering
De casus
De rechtbank Rotterdam kreeg de volgende casus voorgelegd. Een schuldhulpverlener had in een schuldregelingsdossier geconcludeerd, dat er in de toekomst mogelijk sprake zou kunnen zijn van een regresvordering. Hij kon de belanghebbende daarom na het succesvol afronden van zijn schuldregelingstraject geen schuldenvrije toekomst garanderen. Om deze reden besloot de schuldhulpverlener om geen schuldregelingsaanbod te doen aan de schuldeisers. In plaats daarvan adviseerde hij de belanghebbende om meteen een beroep te doen op de Wsnp.
Waarom liever de Wsnp dan een minnelijke schuldregeling
Als een minnelijke schuldregeling succesvol is doorlopen, dan verlenen de schuldeisers de belanghebbende finale kwijting voor het nog openstaande gedeelte van de vorderingen die zijn meegenomen in de schuldregeling. Een toekomstige (regres)vordering kan niet meegenomen worden in een schuldregelingsvoorstel, en dus wordt daarvoor geen finale kwijting verleend. De schone lei die wordt verkregen na het succesvol doorlopen van een Wsnp-traject heeft een groter bereik. Voor alle vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt, onverschillig of de vordering al dan niet is meegenomen in het schuldsaneringstraject, geldt dat zij na het verkrijgen van de schone lei niet langer afdwingbaar zijn. Ook een mogelijke toekomstige regresvordering valt onder deze schone lei. Het advies om meteen een Wsnp verzoek in te dienen is vanuit het oogpunt van een schuldenvrije toekomst dus goed te begrijpen.
Toch altijd eerst een minnelijk schuldregelingsaanbod
Echter, het feit dat de schuldhulpverlener de schuldenaar na het doorlopen van het minnelijk traject geen schuldenvrije toekomst kan garanderen, is volgens de rechtbank Rotterdam geen reden om het minnelijk traject over te slaan. De enkele omstandigheid dat er in de toekomst een nieuwe schuld kan/zal ontstaan, staat volgens de rechtbank niet in de weg aan het doen van een aanbod aan de bekende schuldeisers. Het Wsnp toelatingsverzoek werd daarom niet ontvankelijk verklaard.
Een extra afspraak in de minnelijke schuldregeling
De rechtbank overweegt dus dat de schuldhulpverlener de bekende schuldeisers een schuldregelingsaanbod moet doen. Aan de schuldeiser met een mogelijk toekomstige regresvordering kan echter geen aanbod gedaan worden, omdat zijn vordering nog niet is ontstaan. Dat kan dus betekenen dat er na het succesvol voltooien van de schuldregeling, alsnog een regresvordering openstaat.
De oplossing voor dit probleem ligt volgens mij in de afspraken die worden gemaakt in de schuldregelingsovereenkomst zelf. Daarin kan worden vastgelegd dat een tijdens de minnelijke schuldregeling opgekomen regresvordering, na vermindering van de vordering van de originele schuldeiser, als concurrente vordering wordt meegenomen bij de uitkering van de gespaarde gelden. Ook kan dan gesteld worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, om de nog openstaande regresvordering na een succesvolle afronding van de minnelijke schuldregeling op te eisen (zie in dit kader ook: Hoge Raad).
Conclusie
Ondanks het feit dat de Wsnp, als het om de regresvordering gaat, een gunstigere uitwerking heeft dan het minnelijk schuldregelingstraject, mag het minnelijk traject mag dus niet overgeslagen worden omdat een mogelijke regresvordering de schuldenvrije toekomst van een belanghebbende bedreigt. Er zal altijd een schuldregeling aangeboden moeten worden aan de bekende schuldeisers. Een aanpassing in de schuldregelingsovereenkomst zelf zou mogelijk een oplossing kunnen zijn om een regresvordering die tijdens de minnelijke schuldregeling ontstaan, toch mee te nemen in het minnelijke schuldregelingsvoorstel.