De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zou aanvankelijk op 1 januari 2019 in werking treden. Deze datum is niet gehaald. Het doorvoeren van de informatietechnologische aanpassingen om de wet goed te kunnen uitvoeren blijkt veel tijd te kosten. De datum van inwerkingtreding is verschoven naar, waarschijnlijk, 1 januari 2021. Dat betekent een aanzienlijke vertraging. De staatsecretaris van SZW vindt dit te lang duren en wil door middel van tussenmaatregelen onderdelen van de wet al effect laten sorteren. Aan gemeenten wordt gevraagd zoveel mogelijk mee te werken aan de toepassing van de nieuwe berekening van de beslagvrije voet in geval van verrekening met een lopende bijstandsuitkering.

In het toekomstige systeem van de berekening van de beslagvrije voet hoeft de schuldenaar geen informatie meer aan te leveren. De informatieverstrekking van de schuldenaar wordt vervangen door raadpleging van de Basis Registratie Personen (BRP) en de polisadministratie (het register waarin de inkomstengegevens worden opgeslagen). De beslagvrije voet zal in de toekomst worden vastgesteld aan de hand van een geautomatiseerd systeem waarin gegevens worden uitgewisseld tussen UWV, de Belastingdienst, gerechtsdeurwaarders en andere partijen. Het tot stand brengen van dit systeem vergt meer tijd dan voorzien.

Hieronder zal ik eerst ingaan op de tekortkomingen van het huidige systeem die aanleiding zijn voor de wetswijziging. Daarna zal ik in het kort het nieuwe systeem bespreken voor zover dat betrekking heeft op schuldenaren met een inkomen op of onder bijstandsniveau en tot slot de oproep van de staatssecretaris van SZW aan gemeenten om te anticiperen op de nieuwe regels om de beslagvrije voet vast te stellen in verband met de langdurige vertraging van de invoering van de wet.

Tekortkomingen huidige regeling berekening beslagvrije voet

Het huidige systeem van berekening van de beslagvrije voet is te ingewikkeld. De beslaglegger moet rekening houden met veel persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar, zoals:

  • leeftijd; 
  • leefsituatie; 
  • hoogte woonkosten; 
  • zorgpremie/bestuursrechtelijke premie; 
  • toeslagen: huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget.

De berekening van de beslagvrije voet is bovendien in hoge mate afhankelijk van informatie die de schuldenaar zelf dient te verstrekken. Schuldenaren hebben hun eigen financiële positie echter vaak niet goed in beeld.  Zij hebben veel moeite de gevraagde gegevens aan te leveren. Vaak reageren zij zelfs niet op informatieverzoeken van beslagleggers. Het gevolg van het ontbreken van de juiste informatie is dat de beslaglegger de beslagvrije voet te laag vaststelt op slechts 90% van de (veronderstelde) leefsituatie. Met de factoren die leiden tot verhoging van de beslagvrije voet wordt dan geen rekening gehouden. Door het veelvuldig te laag vaststellen van de beslagvrije voet dreigen schuldenaren verder in financiële problemen te komen.

Nieuwe regeling berekening beslagvrije voet

In de toekomstige Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is de hoogte van de beslagvrije voet afhankelijk gesteld van de leefsituatie en het inkomen:

Leefsituatie
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet kent 4 leefsituaties:

  • alleenstaande;
  • alleenstaande met een of meer kinderen jonger dan 18 jaar (alleenstaande ouder);
  • gehuwden zonder kinderen jonger dan 18 jaar;
  • gehuwden met een of meer kinderen jonger dan 18 jaar.

Inkomen
Voor schuldenaren met een inkomen op of onder bijstandsniveau wordt een beslagvrije voet vastgesteld van 95% van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag. Dit is een vast percentage dat steeds wordt toegepast. Er hoeft dus geen rekening meer te worden gehouden met factoren die de beslagvrije voet verhogen. Die factoren worden geacht te zijn verdisconteerd in het hogere percentage (95% in plaats van 90%).

Altijd 5% afloscapaciteit
Een beslagvrije voet met een vast percentage van 95% houdt in dat schuldenaren met een inkomen op of onder bijstandsniveau in het nieuwe systeem altijd 5% van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag kunnen aflossen. Deze regeling sluit aan bij norm die NVVK hanteert bij minnelijke schuldregeling.

In het huidige systeem is de beslagvrije voet voor inkomens op of onder de bijstandsnorm vaak zo hoog dat er helemaal geen afloscapaciteit meer is. Dit acht de staatssecretaris onwenselijk. Financiële verplichtingen worden dan immers niet meer nagekomen. Schuldenaren moeten niet het gevoel krijgen dat zij onaantastbaar zijn voor schuldeisers. Om die reden wordt bepaald dat er altijd een afloscapaciteit is van 5% van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag.

Bescherming van schuldenaren heeft hoge prioriteit.

Afdracht gemeente als derde-beslagene
Aangezien de afloscapaciteit op hetzelfde percentage wordt gesteld als de in de bijstandsnorm begrepen vakantietoeslag (5%) kan de gemeente als derde-beslagene op 2 manieren afdragen aan de deurwaarder:

  • maandelijks 5% afdragen aan de deurwaarder; of
  • de reservering vakantiegeld van 5% reserveren voor afdracht aan de deurwaarder en dit bedrag eens per jaar afdragen in de maand mei.

Tussenmaatregel in verband met vertraging van de invoering van de wet

De staatssecretaris van SZW heeft de gemeenten opgeroepen om alvast op vrijwillige basis
bij de verrekening van schulden met de lopende bijstandsuitkering een beslagvrije voet te hanteren van minimaal 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een alleenstaande of een gehuwde (zie Gemeentenieuws 2019-4). In dit percentage is de gemiddelde verhoging van de beslagvrije voet, zoals die nu nog geldt, verdisconteerd. De staatssecretaris wil hiermee voorkomen dat de beslagvrije voet dikwijls nog steeds te laag wordt vastgesteld. De staatssecretaris geeft zeer hoge prioriteit aan de bescherming van schuldenaren.

In twee specifieke situaties zal het college toch een lagere beslagvrije voet kunnen hanteren:

  1. het college beschikt over alle informatie om de beslagvrije voet volgens het huidige systeem te berekenen en daaruit volgt een lagere beslagvrije voet dan 95%;
  2. naast verrekening door het college is ook beslag gelegd op de bijstandsuitkering door een derde-beslaglegger en deze beslaglegger hanteert een lagere beslagvrije voet volgens het huidige systeem. In dat geval kan het college ook de lagere beslagvrije voet hanteren. Anders heeft de hogere beslagvrije voet van 95% geen effect. Het college zou dan immers verplicht zijn om af te dragen aan de beslaglegger, terwijl er voor de schuldenaar niets verandert.

Conclusie

Hoewel het slechts gaat om een oproep van de staatssecretaris en het niet gaat om een wettelijk voorschrift, is het advies om mee te werken aan het verzoek van de staatssecretaris om te anticiperen op de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De beslagvrije voet wordt anders mogelijk in veel gevallen te laag vastgesteld. Hierdoor dreigt een schuldenaar verder in problemen te komen. Bovendien neemt dan de druk op de gemeentelijke schuldhulpverlening nog verder toe.