Voor fraudeurs en snelheidsduivels geldt het welbekende gezegde: "Wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten" oftewel als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen (het liefst zonder te klagen). Wie de opgelegde boetes en sancties niet voldoet wacht flinke verhogingen en dwangmiddelen. Deze extra sancties worden zonder onderscheid tegen eenieder ingezet. Al langere tijd trekken instanties aan de bel omdat deze extra sancties in steeds meer gevallen de schuldenaar de financiële afgrond in sleuren. En hun roep om ook te kijken naar de financiële situatie van de mens achter de boete wordt steeds meer gehoord.

De meest recente ontwikkeling komt van de Centrale Raad van Beroep. Die heeft in een serie uitspraken beslist dat als een bijstandsgerechtigde wegens het schenden van de inlichtingenplicht een boete opgelegd krijgt, de gemeente bij het opleggen van deze boete niet alleen rekening moet houden met de verwijtbaarheid, maar ook met de draagkracht van de belanghebbende. Uitgangspunt daarbij is een maximale aflostermijn van 2 jaar. De mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, verwijtbaar of verminderd verwijtbaar) bepaalt de aflostermijn. Vervolgens moet de gemeente de financiële positie van belanghebbende ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete beoordelen en de boete opleggen die past bij de aflostermijn. Bij opzettelijk handelen is de aflostermijn langer en de boete dus hoger dan bij verwijtbaar handelen.

Meer mogelijkheden voor schuldhulpverleners bij fraudeschulden

De wetgever heeft bij de start van 2016 ook een stap gezet die meer maatwerk mogelijk maakt. Met het wijzigen van o.a. artikel 60c Participatiewet is het per 1 januari 2016 voor gemeenten mogelijk om mee te werken aan een minnelijke regeling bij fraudeschulden. Een vooruitgang omdat deze vorderingen nu een schuldregeling niet meer blokkeren. Wel moet na afloop van de schuldregeling het resterende bedrag van de vordering nog worden betaald, dat dan weer wel. Fraude mag immers niet lonen.

De combinatie van deze wetswijziging met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zorgt ervoor dat schuldenaren met een fraudeschuld wegens het schenden van de inlichtingenplicht nu uitzicht kunnen houden op een schuldenvrije toekomst. Ook voor schuldhulpverleners maakt deze combinatie het werk iets gemakkelijker. Ten eerste omdat niet langer per definitie een dwangakkoord nodig is om de gemeente te dwingen om mee te werken aan een schuldregeling. En ten tweede omdat een eventueel lagere fraudeschuld ervoor zorgt dat de overige schuldeisers van de schuldenaar een hoger percentage van hun vordering in het vooruitzicht gesteld kan worden, wat er weer toe kan leiden dat eerder akkoord gegaan wordt met een aangeboden schuldregeling.

Ook CJIB kiest persoonlijkere aanpak

Ook het CJIB beweegt volgens de Nationale ombudsman in de goede richting. Het idee dat een forse verhoging van het verschuldigde boetebedrag bij niet-tijdige betaling altijd een goede prikkel vormt voor de overtreder om zijn boete tijdig te voldoen is niet verlaten maar er is heel voorzichtig wel wat nuance in aangebracht. In schrijnende gevallen wordt een “wel willer” die “niet kunner” is (iemand die wel wil betalen, maar dit niet kan) meer tijd en ruimte gegund om de boete te betalen. Ook een verlengde betalingsregeling voor een Wahv-beschikking boven de € 225,- behoort vanaf 1 juli 2015, dankzij de interimmaatregel van de Staatssecretaris, tot de mogelijkheden. De wetswijziging laat nog even op zich wachten.

Geen gijzelingen meer bij “niet kunners”

De kantonrechters dwongen het OM en het CJIB daarnaast om een wat grotere stap te zetten als het gaat om het dwangmiddel gijzeling bij het niet voldoen van een boete. Voor de inzet van dit dwangmiddel eisten zij een inhoudelijker gijzelingsverzoek. De dagvaarding mag niet enkel het verzoek tot gijzeling inhouden maar moet ook aantonen dat de schuldenaar de boete daadwerkelijk kan betalen. Gijzeling is immers bedoeld als prikkel om de schuldenaar tot betaling te bewegen. Bij een schuldenaar die niet kan betalen zal gijzeling nooit de gewenste uitwerking kunnen hebben.

Conclusie

De mens achter de boete komt steeds vaker in beeld. Een schuldbenadering van de overheid waarbij niet alleen de vergeldingsgedachte (de fraudeur moet boeten voor zijn misstap) voorop staat maar waar, net als in het strafrecht, ook gekeken wordt naar de rehabilitatie van de schuldenaar wint langzaam terrein. Voorzichtige bewegingen in de goede richting met af en toe een flinke duw van de rechtelijke macht maken het werk van o.a. de gemeentelijke schuldhulpverlener, zeker in de schrijnende gevallen, iets gemakkelijker.