Regelmatig ontvangen wij op onze juridische helpdesk vragen over of in een situatie sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1 onderdeel f Participatiewet. Sinds 1 januari 1996 kent de Participatiewet 2 definities van het begrip inrichting. Deze definities zijn tot op heden niet gewijzigd. Mijns inziens is vooral de tweede definitie ontoereikend voor de huidige praktijk aangezien er door de jaren heen verschillende nieuwe woonvormen zijn ontstaan.
Het begrip inrichting is relevant in verband met het recht op en de hoogte van de algemene bijstand. Voor personen die in een inrichting verblijven gelden lage bijstandsnormen omdat zij niet worden geconfronteerd met een aantal belangrijke bestaanskosten. In voeding, huisvesting, verwarming en dergelijke wordt namelijk voorzien door de inrichting.
Wettelijke definities
Artikel 1 onderdeel f Participatiewet geeft 2 definities voor het begrip ‘inrichting’:
- een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
- een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
In de praktijk bestaat vaak onduidelijkheid over de reikwijdte van de tweede definitie. Een voorbeeld: een persoon heeft een CIZ-indicatie en een persoonsgebonden budget waarmee hij zorg kan inkopen. Hij besluit om een appartement te huren met eigen voorzieningen in een instelling. Het persoonsgebonden budget is niet toereikend voor de huur en de aan de woning verbonden gebruikerslasten. Is in dit geval sprake van een inrichting in de zin van de Participatiewet?
Tweede definitie
Van een inrichting in de zin van de tweede definitie is sprake als:
- de instelling zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, en;
- de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
Terug naar het voorbeeld. Puur op basis van de tekst van artikel 1 onderdeel f onder 2 Participatiewet kan tot de conclusie gekomen worden dat sprake is van een inrichting in die zin. Echter is dat niet de juiste uitkomst. In het voorbeeld is sprake van zelfstandige huisvesting omdat belanghebbende een appartement huurt met eigen voorzieningen, huur moet betalen en de aan de woning verbonden gebruikerslasten. Dit volgt uit CRvB 15-12-2015, nr. 14/1457 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:4624. Belanghebbende komt in aanmerking voor de norm die geldt voor een alleenstaande. Uit deze norm kan hij de huur en bijkomende kosten voldoen.
Uitbreiding tweede definitie: geen zelfstandige huisvesting
Op grond van de genoemde uitspraak pleit ik ervoor dat de tweede definitie uitgebreid wordt met de voorwaarde dat geen sprake is van zelfstandige huisvesting. Artikel 1 onderdeel f onder 2 Participatiewet zou er dan als volgt uit komen te zien: een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid die niet als zelfstandige huisvesting is aan te merken, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
Beoordelen nieuwe woonvormen
Bij de nieuwe woonvormen is het in de praktijk vaak lastig om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een inrichting in de zin van de Participatiewet. Per individuele situatie moet aan de hand van de feiten en omstandigheden worden beoordeeld of sprake is van een verblijf in een inrichting. Uit de genoemde uitspraak van de CRvB volgen enkele handige aanknopingspunten die daarbij gebruikt kunnen worden. De tweede definitie van het begrip inrichting moet dan ook worden gelezen met de genoemde uitspraak in het achterhoofd en niet zoals letterlijk verwoord in artikel 1 onderdeel f onder 2 Participatiewet.