De Wet taaleis treedt op 1 januari 2016 in werking en introduceert artikel 18b in de Participatiewet. Dit artikel legt een bijstandsgerechtigde de verplichting op om de Nederlandse taal op minimaal het referentieniveau 1F te beheersen. Als een bijstandsgerechtigde hier niet aan voldoet, verlaagt het college de bijstand. De wet regelt een aantal situaties niet. Wat moet er in die situaties gebeuren?
Een bijstandsgerechtigde moet aan de hand van documenten aantonen dat hij voldoet aan de taaleis. Dit kan bijvoorbeeld met een inburgeringsdiploma of een schooldiploma. Kan een bijstandsgerechtigde dit niet, dan moet hij een toets afleggen. Als uit de toets blijkt dat hij voldoet aan de taaleis, dan gebeurt er niets met de bijstand. Volgt uit de toets dat de bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, dan krijgt hij één maand te tijd om te beginnen met het leren van de Nederlandse taal. Een bijstandsgerechtigde kan met deze inspanning een verlaging van de bijstand voorkomen. De taaleis is immers een zogenaamde inspanningsverplichting. Als hij niet start met het leren van de Nederlandse taal, dan wordt de bijstand verlaagd. De eerste 6 maanden wordt de bijstand verlaagd met 20%. De bijstand wordt de daaropvolgende 6 maanden met 40% verlaagd en daarna wordt de bijstand voor onbepaalde tijd met 100% verlaagd.
Tot zover is de wet duidelijk. De wet is echter onduidelijk over de volgende 2 situaties:
- Wat moet gebeuren als een bijstandsgerechtigde start met het leren van de Nederlandse taal, maar na enige tijd hiermee stopt?
- Moet het college stoppen met verlaging van de bijstand als een bijstandsgerechtigde na bijvoorbeeld 4 maanden toch start met het leren van de Nederlandse taal?
De tekst van artikel 18b Participatiewet biedt hiervoor geen duidelijkheid of levert zeer onredelijk situaties op. Hieronder ga ik op beide situaties in.
Situatie 1
Een bijstandsgerechtigde begint op tijd met het leren van de Nederlandse taal. Na 4 maanden stopt hij hiermee. Wat moet het college nu doen? Als je de letterlijke tekst van de wet volgt (voor zover dat al kan), moet de bijstand met terugwerkende kracht worden verlaagd (lid 4, tweede volzin). Dit betekent dat de bijstand ook wordt verlaagd over de afgelopen 4 maanden waarin hij is gestart met het leren van de taal. Als een bijstandsgerechtigde na 13 maanden stopt is het nog erger. Dan wordt ook nog eens de bijstand direct met 100% verlaagd voor onbepaalde tijd. Dit is echter niet de bedoeling volgens de staatssecretaris (EK 2014-2015, 33 975, nr. 23, item 9, p. 6 en p. 10). Mij lijkt het voor de hand liggend dat de bijstand wordt verlaagd vanaf de datum dat de bijstandsgerechtigde is gestopt met het leren van de Nederlandse taal. Vanaf dat moment verricht hij immers geen inspanningen meer. Hij voldoet vanaf dat moment niet meer aan de inspanningsverplichting. De bijstandsgerechtigde begaat dan pas voor het eerst een verwijtbare gedraging. De eerste verlaging bedraagt dan altijd 20% gedurende zes maanden.
Situatie 2
Een bijstandsgerechtigde begint niet op tijd met het leren van de Nederlandse taal. De bijstand wordt verlaagd. Na 4 maanden bedenkt hij zich en start een taalcursus. Wat moet nu gebeuren? De tekst van de wet voorziet hier niet in. Het nieuwe artikel bevat geen zogenaamde inkeerbepaling. De wet bepaalt dus niet dat vanaf dat moment de bijstand niet meer wordt verlaagd. Met andere woorden, ondanks de inspanningen van de bijstandsgerechtigde blijft de bijstand met 20% verlaagd. Dit lijkt echter in strijd met de bedoeling van de Wet taaleis. De bedoeling is namelijk dat als een bijstandsgerechtigde niet voldoet aan de taaleis dat hij zich moet inspannen om dit niveau te bereiken. Zo lang een bijstandsgerechtigde zich inspant, wordt de bijstand niet verlaagd (TK 2014-2015, 33 975, nr. 7, p. 11 en 19, TK 2014-2015, nr. 24, item 18, p. 2, 6 en 16 en EK 2014-2015, nr. B, p. 4, 8 en 9). Het probleem is echter dat dit alleen uit de parlementaire stukken volgt. De wet bevat hiervoor geen regeling. Ik pleit er toch voor om in deze situatie te stoppen met het verlagen van de bijstand. Dit is immers de bedoeling van de wetgever. Bovendien voldoet de bijstandsgerechtigde vanaf dat moment aan de inspanningsverplichting. Hij doet dan dus wat van hem verlangd wordt en het is dan ook verdedigbaar dat hij hier niet meer voor wordt gestraft door een verlaging.
De Wet taaleis bevat dus enkele onduidelijkheden en interessante vraagstukken. Het is afwachten hoe de praktijk hiermee zal omgaan en hoe de jurisprudentie zich hierover ontwikkelt.
Voor meer informatie hierover en over de Wet taaleis verwijs ik naar ons stappenplan.