De Regeling tot vaststelling van de uitzondering van de inlichtingenplicht (hierna: regeling) is in werking getreden met ingang van 1 juni 2017. Op grond van deze regeling zijn enkele gegevens met het oog op het beginsel van de eenmalige gegevensuitvraag uitgezonderd van de inlichtingenplicht. In januari 2017 schreef ik op deze website over de eenmalige gegevensuitvraag en de inlichtingenplicht van de Participatiewet. Toen kwam ik tot de conclusie dat de nieuwe regeling er wellicht voor kan zorgen dat de eenmalige gegevensuitvraag niet deels een dode letter blijft als de wetgever voorziet in een wijziging van artikel 5.2a Besluit SUWI. Heeft de nieuwe regeling hiervoor gezorgd? En betekent het uitzonderen van gegevens van de inlichtingenplicht dat in die gevallen ook geen sprake is van schending inlichtingenplicht? Die vragen staan in deze opinie centraal.
De Regeling tot vaststelling van de uitzondering van de inlichtingenplicht (hierna: regeling) zorgt ervoor dat de volgende gegevens die zijn opgenomen in de basisregistratie personen zijn uitgezonderd van de inlichtingenplicht aan het college op grond van artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13 lid 1 IOAW en artikel 13 lid 1 IOAZ:
- een adreswijziging (artikel 2.39 Wet basisregistratie personen);
- het sluiten of eindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van een persoon die als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen (artikel 2.7 lid 1 onderdeel a onder 1 Wet basisregistratie personen).
Geen wijziging artikel 5.2a Besluit SUWI
Bij invoering van de regeling is artikel 5.2a Besluit SUWI niet gewijzigd. Wel wordt artikel 17 lid 1 Participatiewet genoemd in de aanhef van de regeling. Het probleem dat de CRVB eerder signaleerde[1], dat de ministeriële regeling waarnaar wordt verwezen in artikel 17 lid 1 Participatiewet tot op heden niet is vastgesteld, lijkt daarmee te zijn verholpen. Dit betekent voor de praktijk dat een bijstandsgerechtigde onder andere een adreswijziging alleen maar hoeft te laten opnemen in de basisregistratie personen en niet meer in het kader van de bijstand hoeft te melden aan de gemeente. Deze ontwikkeling juich ik toe omdat een bijstandsgerechtigde dan niet meer bij verschillende onderdelen van de gemeente de adreswijziging hoeft door te geven. Voor de bijstandsgerechtigde kan het verwarrend werken dat verschillende afdelingen binnen een gemeente niet over dezelfde informatie (mogen) beschikken. Het aantal rechtszaken waarin een bijstandsgerechtigde een adreswijziging wel had laten opnemen in de basisregistratie personen, maar niet had doorgegeven in het kader van de bijstand, is niet meer op 1 hand te tellen. Daarnaast is deze ontwikkeling ook conform de gedachte achter de Wet eenmalige gegevensuitvraag dat belanghebbende maar één keer bepaalde gegevens hoeft te verstrekken.
Feitelijke situatie staat voorop
Dat een bijstandsgerechtigde niet meer verplicht is om bepaalde gegevens door te geven in het kader van de bijstand, betekent niet zonder meer dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht als hij die gegevens niet doorgeeft in het kader van de bijstand. Zodra de gemeente bijvoorbeeld het signaal ontvangt dat het adres van een bijstandsgerechtigde is gewijzigd, dan moet de feitelijke situatie worden onderzocht. De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, moet nog steeds worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden (zie CRvB 17-10-2000, nr. 98/7632 NABW, ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8991, CRvB 18-11-2008, nr. 07/2553 WWB, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4787 en CRvB 20-12-2011, nr. 10/1181 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9009). Dit mag niet uit het oog worden verloren!
Bij signaal van adreswijziging bijstandsgerechtigde moet gemeente feitelijke situatie onderzoeken.
Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de bijstandsgerechtigde in het kader van de BRP doorgeeft vanaf volgende week ergens anders te gaan wonen, maar uit het onderzoek naar de feitelijke situatie blijkt dat hij al enkele maanden op een ander adres woont. In dat geval is toch sprake van schending van de inlichtingenplicht. Als de feitelijke situatie overeenstemt met hetgeen dat de bijstandsgerechtigde in het kader van de BRP heeft doorgegeven, dan is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Wat zich dan wel zou kunnen voordoen is de situatie dat een bijstandsgerechtigde verhuist naar een andere gemeente en de gemeente waaruit hij vertrekt bijstand heeft verleend terwijl deze gemeente niet meer bevoegd is. Ook al is geen sprake van schending inlichtingenplicht, toch kan het recht op bijstand worden ingetrokken en de betaalde bijstand worden teruggevorderd op grond van artikel 54 lid 3 tweede volzin Participatiewet samen met artikel 58 lid 2 onderdeel a Participatiewet.
Gegevens verstrekken over woonsituatie
Ook betekent de inwerkingtreding van de regeling volgens mij niet dat een bijstandsgerechtigde de gemeente in het kader van de bijstand niet meer op de hoogte hoeft te stellen van een wijziging in zijn woonsituatie. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin een bijstandsgerechtigde zijn adres wijzigt omdat hij gaat samenwonen. In het kader van de bijstand hoeft de adreswijziging niet te worden gemeld aan de gemeente, maar de gemeente zal in het kader van de bijstand wel door de bijstandsgerechtigde op de hoogte moeten worden gesteld van het samenwonen (wijziging van de woonsituatie). Doet de bijstandsgerechtigde dat niet, dan is sprake van schending van de inlichtingenplicht.
[1] zie CRvB 26-03-2013, nrs. 11/2734 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5633, CRvB 01-10-2013, nr. 12/2820 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:1916, CRvB 09-12-2014, nrs. 13/1703 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2014:4107, CRvB 22-12-2015, nr. 15/380 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:4708 en CRvB 15-03-2016, nr. 14/4620 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:1059.