Het aantal zelfstandigen is in de afgelopen jaren flink toegenomen. Door de crisis zijn veel mensen hun baan kwijtgeraakt en een deel probeert het nu als zelfstandige.
Soms gaat het mis en komen ze aan uw gemeenteloket met een verzoek om ‘BBZ’: Bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). En dan blijkt dat niet alle gemeenten precies weten hoe daar mee om te gaan. Het kan namelijk spaaklopen op de omschrijving van het begrip ‘zelfstandige’.
Een ‘zelfstandige’ wordt gedefinieerd in Artikel 1 lid 1 onderdeel a van het Bbz 2004 als iemand die voldoet aan de voorwaarden voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf, die voldoet aan de ureneis die de fiscus stelt en die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het zelfstandig bedrijf of beroep. Die laatste bepaling is belangrijk, want wanneer ben je eigenlijk afhankelijk van het zelfstandig bedrijf of beroep? De wetgever legt dat niet duidelijk uit. Heeft een zelfstandige een partner met een eigen inkomen, dan zijn er gemeenten die vinden dat de zelfstandige niet afhankelijk is van het zelfstandig bedrijf of beroep, want er kan worden teruggevallen op een ander inkomen en dus behoort hij niet tot de doelgroep ‘zelfstandigen’.
Laten we daar eens dieper op ingaan. Die beslissing druist namelijk in tegen de opvatting dat iedereen in staat moet zijn zelf in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Dat de gemeente een beroep op het Bbz 2004 afwijst voor het levensonderhoud als het inkomen van de partner toereikend is, is één ding. Maar als u iemand uitsluit van het Bbz 2004 door te oordelen dat hij door het inkomen van de partner niet tot de doelgroep behoort, sluit u hem ook uit van de mogelijkheid om een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen. In die gevallen zal een zelfstandige zijn beroep niet meer kunnen uitoefenen of zijn eigen bedrijf niet kunnen voortzetten omdat hij tijdelijk in de problemen is gekomen. Dan zal hij alleen op het inkomen van zijn partner moeten meeliften en kijken of er van het eigen bedrijf nog iets te redden valt.
De wetgever heeft geen toelichting op het Bbz 2004 gegeven, maar verwezen naar de toelichting van de rechtsvoorganger, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De bepaling dat de zelfstandige voor het levensonderhoud is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep werd bepaald door artikel 5 van de destijds geldende Algemene bijstandswet (Abw). Maar de basis van de bijstand is dat een ieder in zijn eigen levensonderhoud moet voorzien. Dus ook de zelfstandige. En als die zelfstandige zijn bedrijf of beroep uitoefent, en daarnaast een partner heeft met een eigen inkomen, is en blijft hij toch gewoon voor zijn eigen levensonderhoud afhankelijk van zijn bedrijf of zelfstandig beroep. Hier bij Schulinck zijn we dan ook van mening dat de wetgever bedoelt dat wanneer aan de andere criteria van ‘zelfstandige’ wordt voldaan, iemand voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van dat eigen bedrijf of zelfstandige beroep. Ongeacht wat de partner doet of verdient.
Komt een zelfstandige bij u aan het loket voor een bijdrage voor het levensonderhoud dan is het natuurlijk logisch dat u onderzoekt of er een echtgenoot is of iemand die daarmee gelijk te stellen is met een inkomen dat voldoende is voor het levensonderhoud. Is er een partner die een inkomen heeft dat gelijk is aan of meer bedraagt dan de bijstandsnorm, dan moet een aangevraagde uitkering voor het levensonderhoud worden afgewezen. Maar die afwijzing moet dan niet zijn gestoeld op het begrip ‘afhankelijk zijn van de inkomsten’ maar op het feit dat er voor het levensonderhoud al voldoende inkomsten zijn. Er moet dan nog wel een beroep gedaan kunnen worden op een Bbz-krediet als er behoefte is aan bedrijfskapitaal. De simpele constatering dat de partner al een inkomen heeft en dat het bedrijf dan maar moet worden gesloten, is in alle gevallen veel te kort door de bocht.