Met de invoering van de kostendelersnorm wordt rekening gehouden met de voordelen van delen van kosten binnen één huishouden. Als er meer meerderjarigen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben en zij ook met elkaar de kosten kunnen delen, wordt de bijstandsnorm per persoon lager. Bij gemeenten rijst bij het opstellen van beleidsregels de vraag of de kostendelersnorm ook van toepassing is bij de draagkrachtbepaling bijzondere bijstand. Het antwoord op deze vraag is niet zwart of wit. Er zijn mijns inziens twee - goed verdedigbare - beleidsstandpunten mogelijk.

Bij een aanvraag om bijzondere bijstand heeft het college op grond van artikel 35 Participatiewet de volledige vrijheid in de wijze waarop de draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld. Het college heeft een discretionaire bevoegdheid om te bepalen welk draagkrachtpercentage in aanmerking wordt genomen.  De invoering van de kostendelersnorm beperkt deze vrijheid van het college niet. Gemeenten kunnen de beleidskeuze maken dat bij het bepalen van de draagkracht wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm, zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Daarnaast kunnen zij ook opteren voor de mogelijkheid om juist wel rekening te houden met kostendelers. Beide beleidsstandpunten zal ik hier bespreken.

De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij draagkrachtbepaling bijzondere bijstand
Uit artikel 35 lid 1 Participatiewet volgt dat voor het recht op bijzondere bijstand bepalend is dat er sprake is van kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen en die in het concrete geval als noodzakelijk worden aangemerkt. Het feit dat het niet gaat om algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals huur, eten en verwarming, die met anderen kunnen worden gedeeld, verdedigt gemeentelijk beleid dat bepaalt dat de kostendelersnorm niet van toepassing is bij de draagkrachtbepaling voor bijzondere bijstand. Hierna volgt een voorbeeld waarin sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

Voorbeeld
In een woning wonen 4 meerderjarige personen, die geen familie van elkaar zijn, maar wel de woonkosten delen. De moeder van een bewoner is overleden en de bewoner is verantwoordelijk voor de kosten van teraardebestelling. Deze kosten kunnen uiteraard niet worden gedeeld met de andere bewoners. Deze hebben immers geen enkele familiaire relatie. Het inkomen van de bewoner wiens moeder is overleden moet dan ook voor 100% worden aangewend voor deze kosten.

Met de invoering van de systematiek van de kostendelersnorm heeft de wetgever beoogd rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten binnen één huishouden en wordt een stapeling van uitkeringen binnen een huishouden voorkomen. Daarbij vindt de wetgever het van groot belang dat het lonend blijft om op zoek te gaan naar regulier werk. De invoering van de kostendelersnorm draagt volgens de wetgever hieraan bij. Zoals ook blijkt uit het voorbeeld, spelen bij het verstrekken van bijzondere bijstand deze overwegingen geen rol. Immers, ook niet-uitkeringsgerechtigden kunnen – wegens een ontoereikend inkomen – een beroep doen op bijzondere bijstand. Daarbij kan ook nog van belang zijn dat hantering van de kostendelersnorm voor de uitvoering onnodig ingewikkeld is en gepaard gaat met hogere kosten.

De kostendelersnorm wordt wel toegepast bij draagkrachtbepaling bijzondere bijstand
Anderzijds valt even goed te bepleiten dat de kostendelersnorm wel wordt toegepast op de draagkrachtbepaling bijzondere bijstand.

Immers, het college zal bij de vaststelling van de draagkracht bij haar overweging kunnen meenemen dat de algemene kosten van het bestaan voor belanghebbende lager zijn omdat hij deze kan delen met anderen. In aangehaald voorbeeld deelt belanghebbende de woonkosten met anderen. Dit betekent bijvoorbeeld dat hij een lager bedrag aan huur, water en verwarming betaalt. De draagkracht van belanghebbende is door het kunnen delen van de woonkosten hoger. Hierdoor zal er meer kunnen worden gereserveerd om zelf te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en kan het college een eventuele aanvraag om bijzondere bijstand wegens aanwezigheid van voldoende draagkracht afwijzen. Nu beide standpunten hout snijden rust op het college de taak om een bewuste en goed gemotiveerde  beleidskeuze te maken, zodat willekeur wordt voorkomen.