Stel, een gehuwde vrouw leeft tijdelijk gescheiden van haar echtgenoot, die in Marokko verblijft. De vrouw vraagt in haar Nederlandse woonplaats een WWB-uitkering aan. De man is niet-rechthebbend omdat hij in het buitenland woont. Met zijn inkomen moet deels rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de uitkering van de vrouw. De gemeente bepaalt het bedrag waarmee de man in het buitenland kan voorzien in zijn zelfstandige bestaanskosten – hij heeft immers ook een eigen huishouding – en kan hierbij gebruik maken van de ‘woonlandfactor’: een percentage dat het kostenniveau van een bepaald land ten opzichte van het kostenniveau in Nederland aangeeft.
Staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft in december 2012 een verzamelbrief gezonden aan de colleges van B&W van de Nederlandse gemeenten. Hierin komt onder meer aan de orde hoe de gemeente dit bedrag kan bepalen. De staatssecretaris reikt daarmee een oplossing aan voor de leegte die de CRvB schiep na zijn uitspraak van 16 augustus 2011. Hierin liet de CRvB zich voor de eerste keer expliciet uit over het bijstellen van de bijstandsnorm in de situatie dat de niet-rechthebbende partner van belanghebbende in het buitenland woont (artikel 32 lid 4 WWB): het bijstandverlenend orgaan dient de bijstandsnorm in dat geval te baseren op de levensstandaard in het buitenland.
De oplossing van de staatssecretaris luidt als volgt: woonlandfactor x bijstandsnorm = kostenniveau voor de niet-rechthebbende partner die in het buitenland woont. In ons voorbeeld: de woonlandfactor voor Marokko bedraagt 60%. 60% x € 925,37 (norm voor een alleenstaande + toeslag 20%) = € 555,22. Het bedrag ad € 555,22 is het bedrag waartegen de inkomsten van deze niet-rechthebbende partner dienen te worden afgezet conform artikel 32 lid 4 WWB. Deze methode leidt ertoe dat indien de niet-rechthebbende partner van belanghebbende in een land verblijft met een lager kostenniveau dan Nederland, er eerder met een deel van zijn inkomen rekening wordt gehouden. Voorheen zou het inkomen van de niet-rechthebbende worden afgezet tegen de bijstandsnorm: in het voorbeeld € 925,37. Een beduidend hoger bedrag dan het bedrag na gebruik van de oplossing van de staatssecretaris.
Maar ook de staatssecretaris laat – bedoeld of onbedoeld – een leemte achter. Het is namelijk de vraag of de voorgestelde rekenmethode ook kan worden toegepast indien de niet-rechthebbende partner in een land verblijft met een hoger kostenniveau dan Nederland. Hoewel het niet vaak voor zal komen, is het mijns inziens een goede zaak om deze methode ook dan toe te passen. Immers, uit de Memorie van Toelichting bij artikel 32 WWB blijkt dat niet het gehele inkomen van de niet-rechthebbende partner in aanmerking wordt genomen, omdat dit zijn bestaansmogelijkheden in gevaar zou kunnen brengen. Door het niet toepassen van de oplossing die de staatssecretaris aanreikt, kan de situatie ontstaan dat ook al verdient de niet-rechthebbende partner net genoeg om in het betreffende land in zijn bestaan te voorzien, toch met een deel van zijn inkomen rekening wordt gehouden, omdat zijn inkomen boven de voor hem geldende Nederlandse bijstandsnorm uitkomt. Hij zou dan niet genoeg overhouden om in zijn eigen bestaan te kunnen voorzien, hetgeen niet overeenstemt met de genoemde Memorie van Toelichting.
Helaas bevat de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 geen woonlandfactoren van landen met een hoger kostenniveau dan Nederland. Begrijpelijk, aangezien het niet de bedoeling van de wetgever is dat belanghebbenden die in zo’n land wonen een hogere uitkering ontvangen dan hetgeen zij zouden ontvangen indien zij in Nederland zouden verblijven. Maar voor de situatie waarin de man uit ons voorbeeld niet in Marokko, maar in Australië zou verblijven, biedt dit geen oplossing. Wellicht dat de gemeente de benodigde informatie kan verkrijgen uit andere bronnen, bijvoorbeeld gegevens van een statistisch bureau.