Staatssecretaris Klijnsma roept in de tweede Verzamelbrief van 2015 gemeenten op om de kostendelersnorm niet toe toe passen in situaties waarbij personen tijdelijk bij bijstandsgerechtigden inwonen. Dit kan volgens Klijnsma van toepassing zijn op vergunninghouders die tijdelijk bij familie of vrienden verblijven op basis van het zelfzorgarrangement (zza). Vergunninghouders kunnen vrijwillig gebruik maken van deze regeling en zien daarmee af van tijdelijk verblijf in AZC's. Zolang deze personen tijdelijk bij een bijstandsgerechtigde verblijven, zouden ze volgens Klijnsma niet hoeven mee te tellen voor de berekening van de kostendelersnorm. Een nobele gedachte om de huisvestingsproblematiek bij AZC's te verminderen, die juridisch gezien wel strijd kan opleveren met de kostendelersnorm in de Participatiewet.
Het zelfzorgarrangement (zza) als oplossing voor de huisvestingsproblematiek
Het zza is in het leven geroepen om snellere doorstroom vanuit het AZC naar reguliere huisvesting binnen gemeenten mogelijk te maken. De vergunninghouders kunnen tijdelijk bij familie of vrienden verblijven totdat een eigen adres binnen de gemeente is gevonden. Op deze manier komen sneller plekken vrij in de AZC’s om nieuwe vluchtelingen op te vangen. Volgens Klijnsma ontvangen vergunninghouders een kleine financiële vergoeding om zelf te voorzien in hun onderdak. De vergunninghouders krijgen in ruil voor een bed in het AZC een extra financiële toelage, bovenop hun wekelijkse toelage. De wekelijkse toelage kan variëren in enkele tientallen euro’s per week, afhankelijk van de grootte van het gezin.
De financiële vergoeding
Vergunninghouders die gebruik maken van het zza ontvangen naast de wekelijkse toelage, een extra vergoeding van minimaal € 100,00 per week voor een alleenstaande, met een maximum van € 150,00 per week per gezinsverband. Naast de gewone wekelijkse toelage en deze extra financiële vergoeding, blijven de vergunninghouders verzekerd tegen ziektenkosten via het COA. Hoewel Klijnsma in de Verzamelbrief aangeeft dat het om een kleine financiële vergoeding zou gaan, blijkt dus dat deze vergunninghouders naast de wekelijkse toelage, minimaal € 400,00 per maand vanwege het zza ontvangen. Als deze vergunningshouders bij familie of vrienden verblijven die een bijstandsuitkering ontvangen, is het dan niet in strijd met artikel 22a Participatiewet om geen kostendelersnorm toe te passen? Feitelijk maken deze kostendelers (al dan niet tijdelijk) deel uit van het huishouden van de bijstandsgerechtigde en feitelijk kunnen ze zeer waarschijnlijk ook enige financiële bijdrage leveren in de kosten van het huishouden. Ze ontvangen deze extra bijdrage immers om in hun onderdak te voorzien. De wetgever heeft juist de kostendelersnorm ingevoerd, zodat rekening kan worden gehouden met het hebben van schaalvoordelen van het delen van de kosten binnen één huishouden. Hierbij gaat de kostendelersnorm uit van de fictie dat kosten gedeeld zouden kunnen worden, ongeacht of ook feitelijk kosten gedeeld worden. Gelet op deze uitleg zou het vreemd zijn om bij situaties van verblijf op basis van het zza af te wijken door de vergunninghouder niet als kostendeler aan te merken.
Het niet toepassen van de kostendelersnorm bij tijdelijk verblijf?
Volgens Klijnsma is de duur van het verblijf bij een bijstandsgerechtigde van belang voor de beoordeling of de kostendelersnorm moet worden toegepast. Als er sprake is van duurzaam verblijf, dient de hoogte van de bijstandsnorm te worden aangepast. Als een persoon tijdelijk bij een bijstandsgerechtigde verblijft, zoals bijvoorbeeld het verblijf op basis van het zza, hoeft de persoon niet te worden meegeteld voor de berekening van de kostendelersnorm. Volgens Klijnsma dienen gemeenten op basis van concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Er is volgens haar geen sprake van een categoriale ontheffing van de kostendelersnorm.
Hoofdverblijf is feitelijk verblijf in de bijstand
Naar de letterlijke wettekst van artikel 22a lid 1 Participatiewet dient de kostendelersnorm te worden toegepast indien de belanghebbende met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Dit is nu net waar de schoen wringt: volgens vaste jurisprudentie wordt het hoofdverblijf voor de bijstand namelijk bepaald daar waar een belanghebbende zijn feitelijk verblijf heeft. Vergunninghouders die op basis van het zza bij een bijstandsgerechtigde verblijven, hebben in principe op dat moment nergens anders hun hoofdverblijf, ongeacht of het gaat om een tijdelijk verblijf. Zij hebben dan feitelijk het hoofdverblijf bij bijvoorbeeld familieleden of vrienden. Hoewel Klijnsma de beoordeling of het verblijf duurzaam of tijdelijk is bij de bijstandsgerechtigde als maatstaf aangrijpt, gaat zij hier dus volledig voorbij aan de vaste uitleg van het hoofdverblijf in de bijstand.
Wel of niet toepassen van de kostendelersnorm?
Mijn advies aan gemeenten is om per individuele situatie te beoordelen of de kostendelersnorm moet worden toegepast. Hierbij kunnen maar twee wegen bewandeld worden: wel óf geen toepassing geven aan de kostendelersnorm. Gemeenten die besluiten om naar aanleiding van de oproep van Klijnsma geen toepassing te geven aan de kostendelersnorm, kunnen bekijken of in individuele situaties toch bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om de uitkering lager af te stemmen met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Gemeenten die besluiten om de kostendelersnorm wel toe te passen, doen dit met de motivering dat ook feitelijk kosten gedeeld kunnen worden met de vergunninghouder, die verblijf heeft op basis van het zza. De duur van het verblijf is daarbij niet relevant, nu de vergunninghouder op dat moment het feitelijk hoofdverblijf bij de bijstandsgerechtigde heeft. Uiteraard dient hierbij altijd de individuele situatie als uitgangspunt te worden genomen.