Een gemeente in het westen van het land gaat zelf woningen bouwen. De gemeente voelt zich hiertoe genoodzaakt door de grote woningnood. Opmerkelijk is dat die gemeente niet voor de toekomst gaat bouwen. De gemeente gaat minimaal 118 tijdelijke woningen bouwen, bij voorkeur dus nog meer. Een complete woonwijk wordt uit de grond gestampt, maar dan wel tijdelijk.
De reden waarom tijdelijke omgevingsvergunningen worden verstrekt wordt ongegeneerd in de publicatie erbij geplaatst: “Voor dit type woningen hoeven bestemmingsplannen namelijk niet te worden gewijzigd en kunnen ze dus vrij snel geplaatst worden.” Met deze opmerking worden de eerste vraagtekens opgeroepen. In de regio zijn 3500 woningzoekenden geregistreerd. De gemeente wil minstens 118 woningen realiseren waarmee 3% tijdelijk opgelost wordt. Met de gemeentelijke actie valt dus enkel een druppel op de gloeiende plaat.
Een tweede vraagteken betreft de voorstelling van zaken. De bestuurder die aan het woord is suggereert dat hij de keuze heeft tussen ofwel een wijziging bestemmingsplan dan wel een tijdelijke omgevingsvergunning, terwijl de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) meer opties biedt. Bovendien is het nog maar de vraag of een reguliere procedure zoveel sneller tot een onherroepelijk besluit leidt.
Omdat die bouwactiviteit kennelijk in strijd is met het ter plaatse geldend bestemmingsplan, kan een omgevingsvergunning enkel verleend worden met gebruikmaking van artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Artikel 2.12 Wabo biedt in het eerste lid onder a drie opties:
- een omgevingsvergunning op grond van de regels gegeven door het bestemmingsplan,
- een omgevingsvergunning die gebaseerd wordt op artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) of
- een omgevingsvergunning die onderbouwd wordt met een ruimtelijke onderbouwing.
Het procedurele verschil is dat de eerste twee tot stand komen via de reguliere procedure en de derde de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorloopt. Qua doorlooptijd is het verschil 12 weken (8 weken + 6 weken verlenging tegenover 26 weken beslistermijn). Die 12 weken is dus de tijdwinst die de gemeente boekt en is mijns inziens niet van dien aard dat gesproken kan worden van een aanzienlijke tijdwinst. Bovendien verdampt die tijdwinst als ook de periode van overleg met de buurt ter ondervanging van protesten en de bezwaartermijn meegenomen worden in de berekening van de totale tijdsbesteding.
Voor alle drie geldt dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het grote verschil is echter dat voor de eerste twee geldt dat het bevoegd gezag kan volstaan met een beleidsmatige afweging of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, terwijl de derde onderbouwd moet worden met een ruimtelijke onderbouwing waarbij alle omgevingsfactoren meegenomen moeten worden en voor elk aspect beoordeeld moet worden of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Als de twee mogelijke vergunningprocedures en de bestemmingsplanprocedure naast elkaar gezet worden verdwijnt het verschil nagenoeg volledig. De reguliere procedure (maximaal 14 weken beslistermijn + 6 weken bezwaartermijn + 6 weken beroepstermijn + 6 weken voor hoger beroep) is 32 weken. De uitgebreide procedure (26 weken beslistermijn + 6 weken voor beroep + 6 weken voor hoger beroep) is 38 weken. De bestemmingsplanprocedure volgt de uitgebreide voorbereidingsprocedure (26 weken beslistermijn + 6 weken beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State) is (ook) 32 weken. Bovendien kan nog gedacht worden aan een coördinatiebesluit waardoor de vergunning- en bestemmingsplanprocedure parallel kunnen lopen.
Kiezen voor een tijdelijke omgevingsvergunning vanwege de kortere procedure is détournement de procédure.
Het belangrijkste is echter of hier niet sprake is van de schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Is hier niet sprake van détournement de procédure?
Het verbod op détournement de procédure is het verbod op het volgen van een lichtere procedure om tot een besluit te komen, wanneer daarvoor een met meer waarborgen omklede procedure openstaat. De verantwoordelijke bestuurder heeft het plan opgevat om als gemeente zelf te gaan bouwen. Indien gekozen wordt voor een omgevingsvergunning, is een omgevingsvergunning nodig voor twee activiteiten: bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan. De koninklijke weg is dan via artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo. Dit betekent dat de procedure van afdeling 3.4 Awb gevolgd moet worden. Dit houdt ook in dat op enig moment sprake is van een terinzagelegging van de conceptvergunning waarop ook belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Dit is dus ook een prima wijze waarop “de buurt” betrokken kan worden in de ontwikkeling.
Het aanvragen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan met als motivering dat die procedure sneller gaat, wat daar verder ook van zij, kan niet anders gezien worden dan als détournement de procédure. Dat is voldoende reden voor het heroverwegen van het besluit door het college of het vernietigen van het besluit door de rechter en dan kan de gemeente alsnog de koninklijke weg bewandelen. Het heeft dan wel een reguliere procedure met bezwaar- en/of beroepsprocedure extra gekost.