In een bestemmingsplan is het maar beperkt mogelijk om voor veehouderijen, geurnormen als voorwaarde aan een gewenste uitbreiding op te nemen.
Op 19 juli 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover een uitspraak gedaan. Voorwaarden die sturen op een verlaging van de achtergrondbelasting (de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het geurgevoelige object) zijn toegestaan. Normen voor de voorgrondbelasting (de geurbelasting veroorzaakt door de veehouderij met het meeste effect op dat geurgevoelige object) niet, omdat dit het wettelijk systeem doorkruist.
Een bestemmingsplan heeft een goede ruimtelijke ordening tot doel. Een ruimtelijke ontwikkeling mag hiermee niet in strijd zijn. Als onderdeel van een ruimtelijke ontwikkeling dient een toetsing van de effecten op het woon- en leefklimaat plaats te vinden. De gemeente Sint Anthonis heeft in het bestemmingsplan ‘Partiële herziening Buitengebied Sint Anthonis’ planregels opgenomen voor uitbreiding van gebouwen voor veehouderijen. Ter sturing op een afname van piekbelastingen voor geur vanuit veehouderijen, zijn er voorwaarden gesteld. Een uitbreiding van de stalruimte zou enkel kunnen plaats vinden wanneer zowel de normen voor de voorgrond- als voor de achtergrondbelasting niet zouden worden overschreven. De Afdeling staat in haar uitspraak toe dat er normen voor achtergrondbelasting worden opgenomen. Normen voor de voorgrondbelasting zijn daarentegen niet toegestaan.
Waarom zou je voorgrondsnormen opnemen als onderdeel van de toetsing van een deugdelijk woon- en leefklimaat? In de toelichting op het bestemmingsplan heeft de gemeente gemotiveerd dat een omgevingsvergunning in deze specifieke situatie moet worden verleend, ook al wordt in de nieuwe situatie de wettelijke geurnorm nog overschreden. Hierbij wordt dan van de zogenaamde 50%-regeling gebruik gemaakt. Deze regeling houdt in dat veehouders 50% van de geurwinst weer mogen gebruiken voor ‘nieuwe stank’. Het bestemmingsplan beoogde een beperking van de gebruikmaking van deze regeling. Enkel wanneer er aan de landelijke geurnorm zou worden voldaan, kon er een omgevingsvergunning voor een uitbreiding van de stalruimte worden verleend.
De Afdeling oordeelt dat de toetsing aan de voorgrondbelasting in het milieuspoor thuis hoort en niet bij het onderdeel ‘bouw’.
Daarbij heeft de wetgever volgens de Afdeling juist met het Activiteitenbesluit milieubeheer willen regelen dat er geen voorafgaande toetsingen meer door bevoegd gezag plaatsvinden. Al met al verdraagt het opnemen van normen voor voorgrondbelasting in het bestemmingsplan zich dan niet met het wettelijk systeem. Voor de achtergrondbelasting zijn er daarentegen geen minimale wettelijke niveaus en mag er dus wel het één en ander in een bestemmingsplan worden opgenomen. De Afdeling accepteert de planregel voor de achtergrondbelasting zoals die in het bestemmingsplan van Sint Anthonis is opgenomen en vernietigd het onderdeel dat betrekking heeft op de voorgrondbelasting.
De uitspraak heeft tot gevolg dat het voor een gemeenten lastiger wordt om middels een bestemmingsplan te sturen in ontwikkelingen, daar waar sprake is van een overbelaste geursituatie.